12.8 Systeem dat bestaat uit meerdere rekken
12.8.1
Systemen met centrale registratie van meetwaarden
In systemen met meerdere rekken die niet van elkaar zijn geïsoleerd moet rekening worden
gehouden met de volgende punten:
•
Ieder rek moet een gegarandeerde spanningsvoeding hebben. De GND-aansluitingen van alle
rekken moeten onderling verbonden zijn.
•
Wanneer de centrale eenheid of de satellieten uit meerdere rekken bestaan, moeten de GND-
aansluitingen van iedere rekgroep onderling verbonden zijn.
•
De rekken moeten met een CAN-bus op elkaar worden aangesloten en het systeemstorings-
relais moet worden aangesloten en bewaakt op ieder rek.
•
De rekken worden verbonden via de MST-modules op de achterzijde met kant-en-klare CAN-
buskabels.
•
Bij een systeem met meerdere rekken, moeten de contacten 1 en 2 (CAN-A, CAN-B) van de
DIL-schakelaar op de MIB-module in het laatste rek, d.w.z. degene waar de CAN-bus eindigt,
gesloten zijn. Alle DIL-schakelcontacten 1 en 2 (CAN-A, CAN-B) op de tussenliggende rekken
moeten open zijn (hoofdstuk 12.6 "Moduleconfiguratie").
•
De instelling van de CAN-busbitsnelheid moet hetzelfde zijn voor alle rekken en moet overeen-
komen met de standaardinstellingen die gedefinieerd zijn voor het totale aantal ingangen in
kwestie (hoofdstuk 12.6 "Moduleconfiguratie").
•
Ieder rek moet zijn eigen CAN-knooppuntnummer hebben. De standaardinstelling voor het
eerste rek is 111 (hoofdstuk 12.6 "Moduleconfiguratie").
•
In het geval van niet-redundante systemen is de standaardpraktijk om de CAN-A-busverbin-
ding te gebruiken, bij het maken van een redundant systeem wordt de CAN-B ook aangesloten
(hoofdstuk 15 "Redundante systemen").
•
Een koelventilator moet worden geïnstalleerd en gebruikt om het installatiekader te koelen als
er meer dan 32 meetpunten worden gebruikt met passieve detectors.
De volgende beschrijving is alleen van toepassing op MST-versies met 2 aansluitingen
(mannetje + vrouwtje) voor elke CAN-bus.
Slechts één CAN-bus wordt beschreven, de optionele tweede CAN -bus wordt op
dezelfde manier aangesloten.
Voor aansluitingen en toewijzing van klemaansluitingen zie hoofdstuk 12.13 "Systeempoorten
(MST-module)".
LET OP
Het systeemstoringsrelais moet worden aangesloten en worden bewaakt voor alle rekken!
SUPREMATouch
Installatie
NL
158