5.7
Turbine
De turbine (Fig. 43/1) produceert de luchtstroom
waarmee het zaaigoed van de injectiesluis naar
de zaaischijven wordt getransporteerd.
De hydraulische motor voor de turbine (Fig. 43/2)
drijft de turbine aan.
De turbinemotor is op de tractorhydrauliek
aangesloten.
Het turbinetoerental instellen
op de stroomregelklep van de tractor
(zie par. 8.4.1);
aan de drukbegrenzingsklep van de
hydraulische motor (zie par. 8.4.2), indien
de tractor niet is uitgerust met een
stroomregelklep.
Het toerental van de turbine bepaalt de hoeveelheid lucht van de luchtstroom. Hoe hoger het toerental
van de turbine, des te groter de hoeveelheid gegenereerde lucht. De bedieningsterminal geeft het
turbinetoerental aan.
Het gewenste toerental van de turbine wordt bewaakt. Wijkt het turbinetoerental meer dan 10% af
van het gewenste toerental, dan klinkt er een akoestisch signaal en verschijnt er een melding op de
bedieningsterminal. De procentueel toegestane afwijking van het werkelijke turbinetoerental ten
opzichte van het gewenste turbinetoerental is instelbaar.
Het benodigde turbinetoerental (gewenste turbinetoerental) uit de tabel (Fig. 45, pagina 66) aflezen.
AD-P 30/35/4000 SPECIAL BAH0081-2 02.17
Fig. 43
Fig. 44
Opbouw en werking
65