Instellingen
10. Stel de spoorschijven zodanig in, dat zij
het door de rijpadenzaaischijven
aangelegde rijpad markeren.
11. Verdraai de zaaischijven om de
arbeidsintensiteit van het
rijpadenmarkeerapparaat zodanig in te
stellen dat deze op een lichte grond vrijwel
parallel aan de rijrichting en op een zware
grond meer op grip is afgesteld.
12. Draai de bouten (Fig. 205/1) stevig aan.
158
Fig. 205
Bij het markeren van het spoor wordt aarde door de spoorschijven
opgeworpen. De aarde mag het zaaigoed niet extra bedekken.
Monteer de spoorschijven iets verzet in een niet bezaaid spoor. De
opgeworpen aarde blijft dan in dit spoor liggen.
AD-P 30/35/4000 SPECIAL BAH0081-2 02.17