BANDENSPANNINGEN
A
Sticker A
Open het bestuurdersportier om het te lezen.
De bandenspanning dient bij koude banden
te worden gecontroleerd.
Indien u de bandenspanning niet bij koude
banden kunt controleren, moet u de opge-
geven waarden met 0,2 tot 0,3 bar (3 PSI)
verhogen. Verlaag nooit de spanning van
een warme band.
4.8
(1/2)
B
C
C
G
B: bandenmaat van de auto.
C: geplande rijsnelheid of, afhankelijk van
het voertuig, belading van het voertuig
(passagiers en bagage).
D: bandenspanning voor.
E: bandenspanning achter.
F: bandenspanning van het reservewiel.
G: bandenmaat van het reservewiel.
Auto met een controlesysteem voor ban-
denspanning
A
Bij een te lage bandenspanning (lekken, te
lage bandenspanning enz.) verschijnt het
mentenpaneel ➥ 2.23.
D
E
D
E
F
waarschuwingslampje op het instru-