SNELWEG- EN FILEHULP
Computer 1
Ontvangt informatie van de radar en de
camera om de rijrichting en snelheid (ver-
snelling of vertraging) van de auto te bepa-
len. Hiermee kunt u onder andere de sys-
teemparameters voor in- of uitschakelen
regelen (portieren openen, enz.).
Camera 2
Detecteert markeringen op de grond en de
positie van voertuigen op de diverse rijstro-
ken. Vormt een aanvulling op de informatie
vanuit de radar 6.
Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt
(door vuil, modder, sneeuw, enz.).
Automatische parkeerrem 3
Het houdt de auto stil onder bepaalde om-
standigheden.
2.108
(4/16)
Stuurbekrachtiging 4
Bedient de voorwielen om de auto te ver-
plaatsen volgens de gegevens van com-
puter 1. Maakt ook detectie mogelijk van
handen op het stuurwiel.
Motorcomputer 5
Deze bestuurt de motor zodat deze de juiste
versnelling gebruikt.
Radar 6
Berekent de afstand tussen deze auto en de
voorligger.
Het maximale bereik van het systeem is on-
geveer 150 m. Dit kan variëren afhankelijk
van de omstandigheden (het terrein, het
weer, enz.).
Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt
geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of
een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
of wordt geraakt of gewijzigd (bijv. met auto-
lak) of verborgen door accessoires aan de
voorkant van het voertuig (bijv. op de grille
of het logo).
Actieve voertuigcontrole 7
Dit systeem verstrekt informatie over de
voertuigdynamica aan de computer 1 (snel-
heid, zijdelingse acceleratie, enz.) en be-
dient het remsysteem om gecontroleerd af
te remmen en de auto stationair te houden.
Het gebied rond de radar en
camera moet schoon worden
gehouden en in dit gebied
mogen geen manipulaties
worden uitgevoerd om de goede werking
van het systeem te waarborgen.