Grenzen van het hartfrequentiealarm
De hartfrequentie wordt in de rechterbovenhoek van het scherm weergegeven.
Tenzij anders geconfigureerd, zijn de alarmgrenzen voor de hartfrequentie vooraf ingesteld op
30 bpm (bradycardie) en 150 bpm (tachycardie). De onderste alarmgrens voor hartfrequentie is
20 bpm tot 100 bpm.
Als de hartfrequentie van een patiënt wordt bewaakt via een ECG, bedraagt het grensbereik van
het alarm voor de maximale hartfrequentie 60 tot 280 bpm met een standaardinstelling van
150 bpm. Als het apparaat de hartfrequentie van een patiënt bewaakt via pulsoximetrie (SpO
zal het apparaat de bovengrens voor het hoge hartfrequentiealarm automatisch verlagen tot
235 bpm. Wanneer de ECG-bewaking wordt hervat, wordt de oorspronkelijke grens van het
alarm voor de maximale hartfrequentie hersteld.
Alarmeringen voor vitale functies
Elke vitale functie heeft een bijbehorende hoge en lage alarmgrens. U kunt alarmgrenzen
instellen voor de hartfrequentie van de patiënt en andere optionele bewakingsparameters, zoals
pulsoximetrie (SpO
indien beschikbaar.
Het apparaat uit de R Series beschikt over drie alarmniveaus:
•
Hoge prioriteit — Duidt erop dat fysiologische parameters buiten de grenswaarden vallen.
Bij dit soort waarschuwingen klinkt er een geluidstoon van 2,86 kHz uit het apparaat, wordt
de alarmveroorzakende parameter gemarkeerd en begint de alarmbel te knipperen.
•
Gemiddelde prioriteit — Duidt erop dat het om apparatuurgerelateerde, door de gebruiker
te herstellen fouten gaat, zoals AFLEIDING UIT. Hierbij klinkt een uit twee piepjes
bestaande geluidstoon en wordt gedurende een bepaalde tijd een bericht weergegeven.
•
Lage prioriteit — Informatief bericht; hierbij klinkt een uit twee piepjes bestaande
geluidstoon en wordt gedurende een bepaalde tijd een bericht weergegeven.
Alarmfuncties deactiveren en geluid uitschakelen
Wanneer er een alarm met hoge prioriteit in werking treedt, klinkt er een ononderbroken
alarmtoon, wordt op het scherm de waarde van de parameter waarvoor het alarm geldt,
gemarkeerd en knippert het alarmbelpictogram dat bij de betreffende parameter hoort.
U kunt twee dingen doen: de alarmtoon gedurende 90 seconden deactiveren of het geluid van
de alarmtoon uitschakelen.
Alarmfuncties deactiveren
Als de fysiologische parameter na 90 seconden nog steeds een waarde heeft die een alarm
veroorzaakt, klinkt nogmaals de alarmtoon.
9650-0904-16 Rev. N
), niet-invasieve bloeddruk (NIBD) of end-tidal kooldioxide (EtCO
2
Om een alarmtoon gedurende 90 seconden te deactiveren, drukt u korter dan
1 seconde op de knop ALARM STIL. De alarmtoon wordt beëindigd, er wordt een
'X' weergegeven door het knipperende alarmbelpictogram en de waarde van de
parameter waarvoor het alarm geldt, blijft gemarkeerd. (Als u nogmaals op de knop
ALARM STIL drukt, wordt de alarmfunctie weer geactiveerd.)
Bedieningshandleiding voor de R Series van ZOLL
Alarmeringen
)
2
),
2
10–11