Verlichting
■
Koplampen/Parkeerlichten
De verlichting wordt automatisch ingeschakeld, afhankelijk van de hoeveelheid
omgevingslicht. De verlichting kan ook handmatig worden in- en uitgeschakeld.
■
Handmatige bediening
Koplampen/parkeerlichten:
Draai de lichtschakelaar naar
Parkeerlichten:
Draai de lichtschakelaar naar
Koplamp/parkeerlichten uit:
Draai de verlichtingsschakelaar naar OFF en laat deze los terwijl de schakelstand in
en de parkeerrem is ingeschakeld.
u
De lichten gaan automatisch weer aan wanneer:
•
De verlichtingsschakelaar opnieuw naar OFF wordt gedraaid en losgelaten.
•
De transmissie uit de stand
(
P
De buitenverlichting wordt automatisch
ingeschakeld wanneer de verlichtingsschakelaar op
AUTO staat terwijl de voedingsmodus op AAN
staat.
.
.
wordt gehaald en de parkeerrem wordt vrijgezet.
uuDe schakelaars rondom het stuurwiel bedienenuVerlichting
1Verlichting
Wanneer de lampen zijn ingeschakeld, dan brandt het
controlelampje lichten aan in het instrumentenpaneel.
Controlelampje lichten aan
2
1Koplampen/Parkeerlichten
Wanneer de parkeerlichten zijn ingeschakeld, worden de achterlichten
en de kentekenplaatverlichting achter ook ingeschakeld.
Wanneer de verlichtingsschakelaar in de stand
staat en de voeding wordt uitgeschakeld, klinkt er een
zoemer wanneer het bestuurdersportier wordt geopend.
Wanneer de verlichtingsschakelaar in de stand AUTO staat en er weinig
omgevingslicht is, gaan de koplampen en parkeerlichten aan als u een portier
ontgrendelt. Deze worden uitgeschakeld wanneer het portier wordt vergrendeld.
De verlichtingssensor is aangebracht op de hieronder
aangegeven locatie. Dek de verlichtingssensor niet af.
P
(
staat
WORDT VERVOLGD
BLZ. 117
of
191