De verstelling van de dieptebegrenzer van de ene kerf
(Fig. 22.10) in de andere komt overeen met een veran-
dering van de zaaidiepte van ca. 1,5 cm op een gemid-
delde grondsoort. Hoe verder de wijzer (Fig. 22.10/1)
naar rechts geschoven wordt, hoe dieper er wordt ge-
zaaid.
De instelling, zoals getoond in Fig. 22.10, komt overeen
met een zaaidiepte van ca. 2,5 cm op een gemiddelde
grondsoort.
F
De zaaidiepte moet na iedere verstelling
worden gecontroleerd!
Kleine veranderingen van de zaaidiepte
kunnen
dan
drukverstelling van de zaaipijpen volgens
hfdst. 22.1 of hfdst. 22.2 worden ingesteld!
F
Op extreem kleverige en vochtige grond
kunnen de zaaischijven door de afstrijkers
aan de voorkant van de schijf tot stilstand
komen.
Neem de afstrijker aan de voorkant van de
schijf inclusief de houder af, zodat de schijf
weer draait. Dan blijft echter wel grond
aan de voorkant van de schijf kleven.
Stel de dieptebegrenzers zo in, dat met
hoge druk op de zaaipijpen moet worden
gewerkt. Daardoor verandert de zaaidiepte
ook niet wanneer aan de voorkant van de
schijf grond blijft kleven.
met
behulp
van
Fig. 22.10
de
22 - 5
1
14t068
AD-PL B 145 06.02