F
De bandenpakkerwals zorgt voor de
aandrijving van de zaaiorganen van de
zaaimachine. Opdat geen zaadgoed tijdens
het keren op de kopakker verloren gaat, is
het noodzakelijk dat de aandrijving van de
zaaiorganen meteen wordt onderbroken
zodra
de
bandenpakkerwals met de hefinrichting
van de trekker worden opgetild. Tijdens
het heffen van de zaaimachine drukt de
draagarm een remblok (Fig. 6.11/1) op het
loopvlak van een of meerdere banden en
remt de bandenpakkerwals onmiddellijk
af. Om de opbouwzaaimachine in de
parallellogramophanging vrij te kunnen
laten bewegen en het remblok zijn werk
kan doen, moeten nadat de zaaimachine
is aangekoppeld, de beide pennen van de
bovenste draagarm (Fig. 6.11/2) uit de gaten
(Fig. 6.11/3) worden verwijderd.
Topstang (Fig. 6.7/1) eerst zo ver indraaien,
dat de beide draagarmpennen (Fig. 6.11/2)
zonder
moeite
uitgenomen. De ongebruikte pennen
kunnen in de draagarm worden vastgezet.
De gehele combinatie opheffen en de afzetsteunen (Fig.
6.12/1) verwijderen.
Lengte van de topstang (Fig. 6.7/1) zo instellen, dat de
zaadbak nagenoeg horizontaal staat.
F
Het afkoppelen van de opbouwzaai-
machine geschiedt in omgekeerde volg-
orde.
zaaimachine
en
kunnen
worden
2
de
Fig 6.11
1
Fig 6.12
1
AD-P B 123-2 06.02
6 - 5
3
10t031
10t036