9 Waarschuwing
Bij uitgeschakelde motor gaat
remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder. Tijdens een Autostop
werkt de rembekrachtigingseen‐
heid nog altijd.
Verwijder de sleutel niet voordat
de auto stilstaat, anders kan het
stuurslot onverwacht ingescha‐
keld worden.
Laat de auto met de motor uitgescha‐
keld naar een werkplaats slepen.
Te laag brandstofpeil
r brandt geel.
Peil in brandstoftank is te laag.
Tanken 3 202.
Dieselbrandstofsysteem ontluchten
3 221.
Oplaadkabel aangesloten
j brandt rood.
Instrumenten en bedieningsorganen
De autostekker van de oplaadkabel is
nog aangesloten op de oplaadaan‐
sluiting. De auto kan niet worden
gestart.
Ontkoppel de autostekker van de
oplaadaansluiting en sluit de klep van
de oplaadaansluiting.
Opladen 3 193.
Rem intrappen
b brandt.
Onvoldoende of geen druk op het
rempedaal Trap het rempedaal in
voordat u de handrem aantrekt en P
uitschakelt.
Autostop
n brandt of knippert groen.
Brandt groen
De motor is een Autostop.
Knippert groen
Autostop is tijdelijk niet beschikbaar
of de Autostop-modus wordt automa‐
tisch opgeroepen.
Als D geel oplicht, wordt het Stop/
Start-systeem gedeactiveerd.
Stop/Start-systeem 3 130.
Buitenverlichting
F brandt groen.
De rijverlichting is ingeschakeld
3 95.
Dimlicht
D brandt groen.
Brandt bij ingeschakeld groot licht.
Groot licht
A brandt blauw.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of
bij lichtsignaal 3 96.
Grootlichtassistentie
N brandt groen of geel.
Licht groen op wanneer de grootlicht‐
assistentie wordt geactiveerd 3 96.
Licht geel op wanneer er een defect
is gedetecteerd. De hulp van een
werkplaats inroepen.
85