168
Rijden en bediening
Automatisch afremmen na
aanrijding
Als er een ongeval wordt gedetec‐
teerd, activeert de auto de functie
"automatisch afremmen na aanrij‐
ding". De doel van deze functie is het
verminderen van de kans op meer
aanrijdingen als de bestuurder niet
reageert. "Automatisch afremmen na
aanrijding" werkt niet als de functie
van de auto om het automatisch
afremmen na een aanrijding in gang
te zetten en uit te voeren niet beschik‐
baar is, zoals het geval kan zijn bij
ongevallen met veel schade of in
andere specifieke ongevalscenario's.
U kunt het automatisch afremmen
negeren door het gaspedaal of het
rempedaal in te trappen.
Systeembeperkingen
Het systeem werkt als er aan de
volgende voorwaarden is voldaan:
● airbags of veiligheidsgordelspan‐
ners door de aanrijding zijn
ontplooid/geactiveerd
● het remsysteem en de elektri‐
sche functies blijven tijdens en na
een aanrijding continu werken
● de bestuurder het rempedaal of
het gaspedaal niet heeft ingetrapt
Storing
Als het automatisch afremmen na
een aanrijding niet beschikbaar is,
gaat de controlelamp J of d continu
branden, verschijnt er een bijbeho‐
rend bericht op het Driver Information
Center en klinkt er een geluidssig‐
naal.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Snelheidsaanpassing in
bochten
Het systeem past de rijsnelheid
binnen de rijstrook bij het ingaan van
een bocht of reeds in de bocht aan.
De rijsnelheid wordt alleen aangepast
als deze te snel voor de hoek van de
bocht is. Als er een voorligger is,
wordt de volgafstand tot dit voertuig
aangehouden.
De bestuurder kan het systeem nege‐
ren door het rempedaal of het gaspe‐
daal in te trappen:
● Bij intrappen van het gaspedaal
wordt de functie tijdelijk onder‐
broken.
● Bij intrappen van het rempedaal
wordt de functie gedeactiveerd.
9 Waarschuwing
Het systeem past de rijsnelheid
niet aan in bochten die te scherp
zijn, bijv. haarspeldbochten.