● Gebruik een hulpaccu met
dezelfde spanning (12 V). De
capaciteit (Ah) mag niet veel
minder zijn dan die van de ontla‐
den accu.
● Hulpstartkabels met geïsoleerde
aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm
dieselmotoren 25 mm
ken.
● De ontladen accu niet van de
auto loskoppelen.
● Alle onnodige stroomverbruikers
uitschakelen.
● Tijdens de hulpstart niet over de
accu leunen.
● De aansluitklemmen van de ene
kabel mogen die van de andere
niet raken.
● Ook de auto's mogen elkaar
tijdens de hulpstart niet raken.
● Handrem aantrekken, versnel‐
lingsbak in neutrale stand, auto‐
matische versnellingsbak in
stand P.
2
(bij
2
) gebrui‐
Aansluitvolgorde van de kabels:
1. Rode kabel op de pluspool van de
hulpstartaccu aansluiten.
2. Het andere uiteinde van de rode
kabel op de pluspool van de ontla‐
den accu aansluiten.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de
zwarte kabel aan op een massa‐
punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Verzorging van de auto
Om de motor te starten:
1. De motor van het stroom leve‐
rende voertuig starten.
2. Na vijf minuten de andere motor
starten. Startpogingen niet langer
dan 15 seconden laten duren met
tussenpozen van één minuut.
3. Beide motoren met aangesloten
kabels ca. drie minuten stationair
laten draaien.
4. Schakel elektrische verbruikers,
bijv. koplampen, achterruitver‐
warming, in.
5. Bovenstaande procedure bij het
verwijderen van de kabels in de
omgekeerde volgorde volgen.
237