Veiligheidssysteem
Voorwaarden voor activeren
airbags
De airbags voor zijn ontworpen om bij
frontale aanrijdingen te worden opgebla-
zen, afhankelijk van de ernst.
3-52
OBC3N030012
De airbags opzij (zijairbags en gordijn
airbags) worden geactiveerd bij een aan-
rijding van opzij, waarbij rekening wordt
gehouden met de kracht van de botsing.
Ofschoon de airbags voor bestuurder en
voorpassagier ontworpen zijn voor fron-
tale aanrijdingen, kunnen ze ook bij ande-
re aanrijdingen, waarbij een bepaalde
vertraging in de lengterichting optreedt,
worden geactiveerd. Zij- en gordijnair-
bags zijn ontworpen om alleen te worden
geactiveerd bij aanrijdingen van opzij,
maar ze kunnen ook worden geactiveerd
bij andere aanrijdingen als de sensoren
voor aanrijdingen van opzij een voldoen-
de impact detecteren. De airbags kun-
nen ook worden geactiveerd als de auto
zware stoten ondervindt bij het rijden op
zeer slechte wegen. Rijdt voorzichtig op
onverharde wegen of op oppervlaktes
die niet zijn bedoeld voor voertuigver-
keer om onbedoelde airbag activering te
voorkomen.
OBC3N030016
OBC3N030020