Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

Hoofdstuk 5. Effecten Op Het Geluid Toepassen; Effecten Toepassen; Hoe Effecten In Elke Mode Worden Behandeld; Effecten Aan/Uitzetten (Effect Switch) - Roland JUNO-STAGE Gebruikershandleiding

Inhoudsopgave

Advertenties

Hoofdstuk 5. Effecten op het geluid toepassen

Effecten toepassen

Hoe effecten in elke mode worden
behandeld
Patch mode (p.80)
In de Patch mode kunnen multi-effecten (MFX), Chorus, en Reverb op
elke Patch of ritmeset worden toegepast. Hetzelfde effect wordt op
elke Tone toegepast.
Door de hoeveelheid signaal dat van elke Tone naar elk effect wordt
gestuurd aan te passen, kan de diepte van het effect voor elke Tone
worden ingesteld.
De instellingen van de bewerkte Patch of ritmeset, zullen verloren
gaan als u een andere Patch of ritmeset selecteert. Als u de bewerkte
instellingen wilt behouden, drukt u op [WRITE] om de Patch of ritmeset
instellingen als een User Patch op te slaan (p.97, p.123).
Performance mode (p.82)
In de Performance mode kunnen drie multi-effecten (MFX1, MFX2,
MFX3), één Chorus, en één Reverb op elke Performance worden toe-
gepast.
De drie multi-effecten, Chorus en Reverb kunnen allen werken volgens
de effectinstellingen van de Performance of volgens de effectinstellin-
gen van de Patch of ritmeset die aan het door u gespecificeerde Part
zijn toegewezen.
Bovendien kunnen de drie multi-effecten niet alleen individueel worden
gebruikt, maar ook als een combinatie van multi-effecten.
De effectinstellingen van een Performance die u bewerkt, zullen verlo-
ren gaan als u een andere Performance selecteert. Om de bewerkte
instellingen te behouden, drukt u op [WRITE] om de Performance in-
stellingen als een User Performance op te slaan (p.133).
'Over de effecten' (p.40) in 'Hoofdstuk 1. Overzicht'.

Effecten aan/uitzetten (Effect Switch)

De ingebouwde effecten van de JUNO-STAGE kunnen als één geheel
aan en uit worden gezet. Zet deze op OFF als u het onverwerkte ge-
luid wilt beluisteren bij het creëren van een geluid of als u een externe
effectprocessor wilt gebruiken, in plaats van de ingebouwde effecten.
De effect aan/uit instelling kan niet worden opgeslagen.
1.
Druk op [EDIT].
2.
Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of [
[
] om 'EFFECT EDIT' te selecteren, en druk dan op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
3.
Druk op [7 (SWITCH)].
Het EFFECT SWITCH venster verschijnt.
fig.FxSw2
(Voorbeeldscherm in de Performance mode)
Druk op [2 (MFX)] –[6 (REVERB)] om elk effect aan of uit te zetten.
4.
Het effect wordt aan of uitgezet, elke keer dat u op de knop
drukt.
Om het instellingsvenster te sluiten, drukt u op [7 (CLOSE)] of
5.
[EXIT].
U keert naar het EFFECT ROUTING scherm terug.

Effectinstellingen maken

1.
In de geschikte mode selecteert u de Patch of Performance,
waarop u effecten wilt toepassen.
2.
Druk op [EDIT].
3.
Druk op [6 (EFFECT EDIT)] of gebruik de VALUE knop of [
[
] om 'EFFECT EDIT' te selecteren, en druk op [ENTER].
Het EFFECT ROUTING scherm verschijnt.
4.
Druk op [2 (ROUTING)]-[6 (REVERB)] om het effect waarvoor u
instellingen wilt maken te selecteren.
Als u in de Performance mode bent, en u [3 (MFX)] heeft geselec-
teerd, kunt u op [2 (MFX1)]-[4 (MFX3)] drukken om het effect dat
u wilt bewerken te selecteren.
fig.FxSetting_70
(Voorbeeld van MFX1 scherm in de Performance mode)
Terwijl de cursor zich op de bovenste regel van het scherm
5.
bevindt, gebruikt u de VALUE knop of [DEC] [INC] om het
gewenste effecttype te selecteren.
Gebruik de cursorknoppen om de cursor te verplaatsen naar de
6.
parameter die u wilt bewerken.
7.
Gebruik de VALUE knop of [DEC] [INC] om de waarde te bewer-
ken.
8.
Als u klaar bent met bewerken, drukt u op [EXIT].
]
]
79

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave