60
Overzicht
De volgende tabel geeft een overzicht van de toetsfuncties en displays op het basis-
bedieningspaneel.
LOC
1a
1.1
1c
OUTPUT
1d
RESET
MENU
EXIT
ENTER
2
4
5
6
8
Bedieningspanelen
Nr Gebruik
1
LCD display – Onderverdeeld in vijf zones:
a. Links-boven – bedieningslocatie:
A
1b
LOC: besturing van de omvormer is lokaal, dat wil zeggen via het
bedieningspaneel
FWD
1e
REM: besturing van de omvormer is op afstand, zoals de I/O of veldbus.
b. Rechts-boven – Eenheid van de getoonde parameterwaarde.
c. Midden – Variabel; toont doorgaans parameter- en signaalwaarden, menu's
of lijsten. Toont ook fout- en alarm-codes.
3
d. Links-onder en -midden – Bedrijfsmodus paneel:
OUTPUT: Uitgang-modus
7
PAR: Parameter-modus
MENU: Hoofdmenu.
9
FAULT
e. Rechtsonder – Indicatoren:
FWD (vooruit) / REV (achteruit): draairichting van de motor
Langzaam knipperend: gestopt
Snel knipperend: in bedrijf, niet bij het setpoint
Continu aan: in bedrijf, bij setpoint
SET
Referentie-modus).
2
RESET/EXIT – Keert terug naar de hogere menulaag zonder de gewijzigde
waarden op te slaan. Reset fouten in de Uitgang- en Fout-modus.
3
MENU/ENTER – Gaat naar diepere menulaag. In de Parameter-modus wordt
de getoonde waarde opgeslagen als de nieuwe instelling.
4
Omhoog –
• Schuift door een menu of lijst omhoog.
• Verhoogt een waarde als een parameter is selecteerd.
• Verhoogt de referentiewaarde in de Referentie-modus.
Door de toets ingedrukt te houden verandert de waarde sneller.
5
Omlaag –
• Schuift door een menu of lijst omlaag.
• Verlaagt een waarde als een parameter is selecteerd.
• Verlaagt de referentiewaarde in de Referentie-modus.
Door de toets ingedrukt te houden verandert de waarde sneller.
6
LOC/REM – wisselt tussen lokale en externe besturing van de omvormer.
7
DIR – Wijzigt de draairichting van de motor.
8
STOP – Stopt de omvormer in lokale besturingsmodus.
9
START – Start de omvormer in lokale besturingsmodus.
: Fout modus.
: De getoonde waarde kan worden gewijzigd (in de Parameter- en