CODE
ALARM
2008
PANEEL KWIJT
(5300)
0308
bit 7
(programmeerbare
foutfunctie 3002)
2009
UNIT OVER-
TEMPERATUUR
(4210)
0308
bit 8
2010
MOTOR
TEMPERATUUR
(4310)
0305
bit 9
(programmeerbare
foutfunctie
3005...3009
/ 3503)
2011
ONDER-
BELASTING
(FF6A)
0308
bit 10
(programmeerbare
foutfunctie
3013...3015)
2012
MOTOR
GEBLOKKEERD
(7121)
0308
bit 11
(programmeerbare
foutfunctie
3010...3012)
2013
AUTORESET
0308
bit 12
2018
PID SLAAP
0309
bit 1
2019
ID RUN
0309
bit 2
OORZAAK
Bedieningspaneel gekozen
als actieve besturings-
locatie voor de omvormer,
communiceert niet meer.
IGBT-temperatuur van de
omvormer is te hoog.
Alarmlimiet is 120°C.
Motortemperatuur is te
hoog (of lijkt te hoog)
vanwege te hoge belasting,
onvoldoende
motorvermogen,
ongeschikte koeling of
onjuiste opstartgegevens.
Gemeten
motortemperatuur heeft de
alarmlimiet ingesteld door
parameter
3503
ALARM
LIMIET overschreden.
Motorbelasting is te laag
vanwege bijvoorbeeld
ontkoppelmechanisme in
de aangedreven
apparatuur.
Motor werkt in het
blokkeergebied vanwege
bijvoorbeeld overmatige
belasting of onvoldoende
motorvermogen.
Alarm automatische reset
Slaapfunctie is overgegaan
in slaapmodus.
Motor-identificatierun is
bezig.
OPLOSSING
Controleer paneelaansluiting.
Controleer de parameters van de foutfunctie.
Controleer connector van bedieningspaneel.
Herstel bedieningspaneel op montageplaat.
Als de omvormer in externe bedieningsmodus is (REM) en
ingesteld is om start-/stop- en richtingopdrachten of
referenties van het paneel te aanvaarden:
Controleer de instellingen van groep
DRAAIR
en
11 REFERENTIE
Controleer de omgevingscondities. Zie ook de sectie
Derating
op pagina 305.
Controleer luchtstroming en ventilatorwerking.
Controleer het motorvermogen ten opzichte van het
omvormervermogen.
Controleer nominale waarden, belasting en koeling van de
motor.
Controleer opstartgegevens.
Controleer de parameters van de foutfunctie.
Controleer de waarde van de alarmlimiet.
Controleer of het werkelijke aantal sensoren correspondeert
met de waarde ingesteld door parameter
TYPE).
Laat de motor afkoelen. Zorg voor goede motorkoeling:
Controleer koelventilator, maak de koeloppervlakken
schoon, etc.
Controleer op problemen in de aangedreven apparatuur.
Controleer de parameters van de foutfunctie.
Controleer het motorvermogen ten opzichte van het
omvormervermogen.
Controleer de motorbelasting en de nominale waarden van
de omvormer.
Controleer de parameters van de foutfunctie.
Controleer de instellingen van parametergroep
AUTOMATISCHE
RESET.
Zie parametergroepen
40 PID 1 INSTELLINGEN...41 PID 2
INSTELLINGEN.
Dit alarm behoort tot de normale opstartprocedure. Wacht
totdat de omvormer aangeeft dat de motoridentificatie
voltooid is.
289
10 START/STOP/
KEUZE.
(3501
SENSOR
31
Foutopsporing