Foutmeldingen gegenereerd door de omvormer
CODE
FOUT
0001
OVERSTROOM
(2310)
0305
bit 0
0002
DC OVERSPANN
(3210)
0305
bit 1
0003
OMV OVERTEMP
(4210)
0305
bit 2
0004
KORTSLUITING
(2340)
0305
bit 3
0006
DC ONDERSPANN
(3220)
0305
bit 5
0007
AI1 FOUT
(8110)
0305
bit 6
(programmeerbare
fout-functie 3001,
3021)
0008
AI2 FOUT
(8110)
0305
bit 7
(programmeerbare
fout-functie 3001,
3022)
OORZAAK
Uitgangsstroom heeft het
uitschakelniveau overschreden.
Te hoge DC-spanning van de
tussenkring. Uitschakellimiet
voor DC-overspanning is 420 V
voor 200 V omvormers en
840 V voor 400 V omvormers.
IGBT temperatuur van de
omvormer is te hoog.
Uitschakellimiet is 135°C.
Kortsluiting in motokabel(s) of
motor
DC-spanning in tussenkring is
niet voldoende vanwege een
ontbrekende
voedingsspanningsfase,
aangesproken zekering, een
interne fout van de
gelijkrichtbrug of te laag
ingangsvermogen.
Analoog ingangssignaal AI1 is
gedaald tot onder de limiet
gedefinieerd door parameter
3021
AI1 FOUT LIMIET.
Analoog ingangssignaal AI2 is
gedaald tot onder de limiet
gedefinieerd door parameter
3022
AI2 FOUT LIMIET.
OPLOSSING
Controleer de motorbelasting.
Controleer acceleratietijd
Controleer motor en motorkabel (inclusief de fasen).
Controleer omgevingscondities. Belastingscapaciteit
vermindert als de omgevingstemperatuur van de
installatieplaats hoger is dan 40°C. Zie de sectie
Derating
op pagina 305.
Controleer of overspanningsregeling actief is
(parameter
2005
OVERSPAN REGEL).
Controleer de voedingslijn op statische of tijdelijke
overspanning.
Controleer remchopper en weerstand (indien
gebruikt). DC-overspanningsregeling moet
gedeactiveerd worden wanneer remchopper en
weerstand gebruikt wordt.
Controleer deceleratietijd
Voorzie frequentie-omvormer van remchopper en
remweerstand.
Controleer omgevingscondities. Zie ook de sectie
Derating
op pagina
305
Controleer luchtstroom en werking van de ventilator.
Controleer motorvermogen t.o.v.
omvormervermogen.
Controleer motor en motorkabel.
Controleer of onderspanningsregeling actief is
(parameter
2006
ONDERSPAN REGEL).
Controleer de voeding en de zekeringen.
Controleer de parameterinstellingen van de
foutfunctie.
Controleer of de analoge stuursignalen een geschikt
signaalniveau hebben.
Controleer de aansluitingen.
Controleer de parameterinstellingen van de
foutfunctie.
Controleer of de analoge stuursignalen een geschikt
signaalniveau hebben.
Controleer de aansluitingen.
293
(2202
en 2205).
(2203
en 2206).
Foutopsporing