seren met de temperatuur die voor de
bestuurder is ingesteld. De SYNC-knop
brandt dan. Druk tweemaal op de
knop TEMP, MODE of AUTO om de
ingestelde temperaturen voor de
bestuurder en de achterpassagiers van
elkaar los te koppelen. De SYNC -knop
dooft dan.
Vergrendeling knoppen achterin :
Druk hierop om de bediening van de
klimaatregeling achterin te blokkeren
voor de achterpassagiers. Eenmaal
geblokkeerd, is de klimaatregeling
achterin alleen te regelen door de
voorpassagiers.
Automatische regeling
Rear AUTO : Druk op de knop voor
in- of uitschakelen. De luchttoevoer
wordt automatisch geregeld. Het
lampje AUTO verschijnt op het display.
Als de MODE-instelling handmatig
wordt aangepast, wordt de volledig
automatische regeling uitgeschakeld.
BEDIENINGSORGANEN VOOR KLIMAATREGELING
Handmatige bediening
A
: Houd de knoppen voor de
klimaatregeling voorin ingedrukt of
druk op de knoppen van het aanraak-
scherm om de luchtstroom achterin te
verhogen of te verlagen.
+/ : Houd de temperatuurknoppen
voor de klimaatregeling achterin
ingedrukt of druk op de desbetref-
fende knoppen op het aanraakscherm
om de temperatuur achterin te
wijzigen. Druk op + voor warmere
lucht en op - voor koudere lucht.
/
/
: Druk op de knop voor de
gewenste stand op het aanraakscherm
of op de MODE knop van het bedie-
ningspaneel achterin om de richting
van de luchtstroom achterin aan te
passen.
of
: Druk op
of
aanwezig, om het zitkussen en de
rugleuning van de buitenste zitplaats
links of rechts te verwarmen. Zie
Achterstoelen met stoelverwar-
ming 0 69.
Luchtroosters
Ventilatieopeningen
Op het midden en aan de zijkanten
van het instrumentenpaneel bevinden
zich verstelbare luchtroosters.
, indien
1. Duimwieltje
2. Schuifknop
Gebruik de kartelwieltjes (1) bij de
luchtroosters om de luchtstroom door
te laten of af te sluiten.
189