Beeldkwaliteit instellen
U kunt het aantal pixels en de beeldkwaliteit selecteren. Opties voor
JPEG-beeldkwaliteit zijn 73 , 83 , 74 , 84 , 7a , 8a en b . Opties
voor RAW-beeldkwaliteit zijn 1 en F .
Aantal beschikbare opnamen zoals aangegeven door [****] op het
instelscherm voor de beeldkwaliteit is altijd van toepassing op een instelling
[Volledig], ongeacht de feitelijke beeldverhouding (pag. 80).
[–]
Als
is ingesteld voor zowel de RAW-opname als de JPEG-opname,
o
wordt 73 ingesteld.
Als u zowel RAW als JPEG selecteert, wordt telkens wanneer u een
o
opname maakt, de opname tegelijkertijd als RAW-bestand en als JPEG-
bestand op de kaart vastgelegd, met de geselecteerde beeldkwaliteiten.
De twee beelden worden opgeslagen met hetzelfde bestandsnummer
(bestandsextensie .JPG voor .JPEG en .CR3 voor RAW).
b heeft kwaliteitsinstelling 7 (Fijn).
o
Betekenis van pictogrammen voor beeldkwaliteit: 1 RAW, F
o
Compact RAW, JPEG, 7 Fijn, 8 Normaal, 3 Groot, 4 Gemiddeld, 6
Klein.
1
Selecteer [ z 1: Beeldkwalit.].
2
Stel de beeldkwaliteit in.
Draai aan het instelwiel < 6 > om de
z
RAW-kwaliteit te selecteren, en druk
op de pijltjestoetsen < Y > en < Z >
om de JPEG-kwaliteit te selecteren.
Druk op < 0 > om de instelling vast
z
te leggen.
75