Het bijsnijdkader verplaatsen
z
Gebruik de pijltjestoetsen < V > om het kader verticaal en horizontaal
te verschuiven. Verplaats het bijsnijdkader tot het gewenste
beeldgebied binnen het kader wordt weergegeven.
De kanteling corrigeren
z
U kunt de kanteling van het beeld corrigeren met ± 10°. Draai aan het instelwiel
< 5 > om < c > te selecteren en druk vervolgens op < 0 >. Terwijl u de
kanteling controleert aan de hand van het raster, draait u aan het instelwiel
< 5 > (in stappen van 0,1°) of tikt u op de linker- of rechterpijl (in stappen van
0,5°) in de linkerbovenhoek van het scherm om de kanteling te corrigeren. Druk
na het corrigeren van de kanteling op < 0 >.
De positie en grootte van het bijsnijdkader kan veranderen, afhankelijk
o
van de hoek ingesteld voor de kantelcorrectie.
Wanneer een bijgesneden opname wordt opgeslagen, kan deze niet
o
opnieuw worden verkleind of bijgesneden.
Gegevens over de AF-puntweergave (pag. 309) en stofwisdata
o
(pag. 121) worden niet toegevoegd aan de bijgesneden opnamen.
4
Controleer het beeldgebied dat
moet worden bijgesneden.
Draai aan het instelwiel < 5 > om
z
< b > te selecteren.
Het beeldgebied dat moet worden
g
bijgesneden, wordt weergegeven.
5
Sla de opname op.
Draai aan het instelwiel < 5 > om
z
< W > te selecteren.
Selecteer [OK] om het bijgesneden
z
beeld op te slaan.
Controleer de bestemmingsmap
z
en het beeldbestandsnummer en
selecteer [OK].
Als u nog een opname wilt bijsnijden,
z
herhaalt u stap 2 t/m 5.
JPEG-opnamen bijsnijden
347