O De gewenste belichtingscorrectie instellen N
Belichtingscorrectie wordt gebruikt om de standaardbelichting die door
de camera is ingesteld lichter (langere belichting) of donkerder (kortere
belichting) te maken.
Belichtingscompensatie kan worden ingesteld in de opnamemodi [ t ],
[ d ], [ s ], [ f ] en [ a ]. U kunt belichtingscorrectie instellen tot
maximaal ±3 stops met tussenstappen van 1/3 stop.
Zie pagina 139 voor details over belichtingscompensatie als de
modus [ a ] en ISO Auto beide zijn ingesteld, en zie pagina 140 voor
de modus [ t ].
Langere belichting voor een
lichtere opname
Kortere belichting voor een
donkere opname
Als [ z 3: Auto Lighting Optimizer/ z 3: Auto optimalisatie helderheid]
(pag. 104) is ingesteld op iets anders dan [Uitschakelen], kan de opname
nog steeds licht zijn, zelfs als er een kleinere belichtingscorrectie voor een
donkerder opname is ingesteld.
De belichtingscorrectiewaarde blijft van toepassing, zelfs nadat u de aan-
uitschakelaar op < 2 > hebt gezet.
154
1
Controleer de belichting.
Druk de ontspanknop half in en
z
controleer de indicator voor het
belichtingsniveau.
2
Stel de waarde voor de compensatie in.
Stel deze in door naar het scherm
z
te kijken terwijl u aan het instelwiel
< 5 > draait.
Een pictogram < O > wordt
g
weergegeven om de
belichtingscorrectie aan te geven.
3
Maak de opname.
Als u de belichtingscompensatie wilt
z
annuleren, stelt u de indicator voor
het belichtingsniveau < N > in op de
standaardbelichtingsindex (< C >).