ATTENTIE (vervolg)
Er moet worden gecontroleerd of de veiligheidsgordels correct over het
■
lichaam lopen. Bovendien moet erop worden gelet, dat de gordel niet door
eventuele scherpe randen kan worden beschadigd.
Bij het inbouwen van het kinderzitje op een zitplaats achterin moet de be-
■
treffende voorstoel zo worden ingesteld dat deze niet het kinderzitje resp.
het in het kinderzitje meegenomen kind raakt.
Vóór het inbouwen van een naar voren gericht kinderzitje de betreffende
■
hoofdsteun zo laag mogelijk instellen.
Indien de hoofdsteun ook in de laagste stand het inbouwen van het kin-
■
derzitje voorkomt, moet de hoofdsteun worden uitgebouwd
het uitbouwen van het kinderzitje de hoofdsteun weer inbouwen.
Bij gebruik van een zitverhoger de hoofdsteun zodanig afstellen dat het
■
hoofd van het kind zich op dezelfde hoogte bevindt als de bovenzijde van
de hoofdsteun, maar hier niet bovenuit steekt
Let op
Wij adviseren u kinderzitjes uit het originele ŠKODA accessoireprogramma te
gebruiken. Deze kinderzitjes zijn voor het gebruik in ŠKODA-wagens ontwik-
keld en getest. Zij voldoen aan de ECE-R 44-norm.
Gebruik van kinderzitjes op de bijrijdersstoel (variant 1)
Geldt niet voor Taiwan
Afb. 25 Sticker met waarschuwingsaanwijzingen
» pag.
93. Na
» afb. 15
op pag. 21
.
C
Lees en bekijk eerst
op bladzijde 30.
Nooit een naar achteren gericht kinderzitje op een stoel gebruiken die door
een zich hiervoor bevindende parate airbag wordt beveiligd. Het kind kan
hierdoor zwaar tot dodelijk letsel oplopen.
Op dit feit attenderen ook stickers die zich op de volgende plaatsen kunnen
bevinden.
▶
Op de zonneklep aan bijrijderszijde
Op de B-stijl aan bijrijderszijde
» afb. 25
▶
Bij gebruik van een kinderzitje op de bijrijdersstoel, moeten de volgende aan-
wijzingen worden opgevolgd.
Bij gebruik van een naar achteren gericht kinderzitje op de bijrijdersstoel,
▶
moet de bijrijdersvoorairbag beslist buiten werking worden gesteld
De bijrijdersstoelleuning zo mogelijk verticaal zetten, zodat tussen bijrijders-
▶
stoel en leuning van het kinderzitje een stabiel contact bestaat.
▶
De bijrijdersstoel zo mogelijk naar achteren verschuiven, zodat geen contact
bestaat tussen de bijrijdersstoel en het daarachter aangebrachte kinderzitje.
▶
De in hoogte verstelbare bijrijdersstoel zo ver mogelijk omhoog zetten.
De veiligheidsgordel van de bijrijdersstoel zo ver mogelijk naar boven verstel-
▶
len.
Bij kinderzitjes van de groepen 1, 2 en 3 dient erop te worden gelet dat de
▶
doorvoerplaat aan de hoofdsteun van het kinderzitje zich voor of op gelijke
hoogte bevindt met de doorvoerplaat op de B-stijl aan bijrijderszijde. De
hoogte van de bijrijdersveiligheidsgordel zo instellen, dat de gordel in de
doorvoerplaat niet "geknikt" is. Bij een ongeval bestaat er gevaar voor ver-
wondingen door de veiligheidsgordel, in het halsgedeelte van het betreffen-
de kind!
ATTENTIE
Bij ingeschakelde bijrijdersvoorairbag op de bijrijdersstoel nooit een naar
■
achteren gericht kinderzitje gebruiken. Dit kinderzitje bevindt zich in het
gebied waar de bijrijdersvoorairbag naar buiten komt. De airbag kan bij acti-
vering het kind zwaar of zelfs levensgevaarlijk verwonden.
Zodra het naar achteren gerichte kinderzitje op de bijrijdersstoel niet
■
meer wordt gebruikt, dient de bijrijdersvoorairbag weer in paraatheid te
worden gebracht.
» afb. 25
- .
- .
Veilig vervoer van kinderen
»
.
31