Het systeem grijpt in - bij het naderen van de rechter begrenzingslijn.
De adaptieve rijstrookgeleiding wordt uitgevoerd.
Het systeem kan ingrijpen als aan de volgende basisvoorwaarden wordt
voldaan.
Het systeem is geactiveerd.
De rijsnelheid is hoger dan circa 65 km/h (geldt niet voor wagens met de
filehulp
» pag.
258).
De begrenzingslijn aan minimaal een zijde van de rijstrook wordt herkend.
De handen van de bestuurder rusten op het stuurwiel.
De rijstrook is breder dan circa 2,5 m.
Indien het knipperlicht wordt ingeschakeld (bv. bij het afslaan), vindt bij het na-
deren van de begrenzingslijn geen stuuringreep plaats. Het systeem beoor-
deelt de situatie als een bedoelde verandering van rijstrook.
Controlelampjes in het instrumentenpaneel
Het systeem is geactiveerd, maar niet gereed voor een ingreep.
Het systeem is geactiveerd en gereed voor een ingreep of grijpt mo-
menteel in.
Adaptieve rijstrookgeleiding
De adaptieve rijstrookgeleiding helpt met behulp van stuuringrepen de door de
bestuurder gekozen positie tussen de herkende begrenzingslijnen vast te hou-
den.
Indien de positie op de rijstrook wordt gewijzigd, past het systeem zich binnen
zeer korte tijd aan en houdt de nieuw gekozen positie vast.
Stuurwieltrillingen
In de volgende situaties kan het voorkomen dat het systeem door stuurwiel-
trillingen erop wijst, dat een stuuringreep door de bestuurder nodig is.
Het systeem is niet in staat om de wagen door een stuuringreep binnen de
▶
rijstrook te houden.
Tijdens een intensieve systeembepaalde stuuringreep kan het systeem de
▶
begrenzingslijnen plotseling niet herkennen.
ATTENTIE
De systeemfunctie kan beperkt zijn, indien bijvoorbeeld in spoorvorming,
op een aflopend wegdek of bij zijwind wordt gereden.
Activering/deactivering
Lees en bekijk eerst
en
De activering resp. deactivering van het systeem kan op een van de volgende
manieren plaatsvinden.
▶
Op het display van het instrumentenpaneel
▶
In het infotainment
» pag.
256, Instellingen in het infotainment.
In het infotainment kan ook de adaptieve rijstrookgeleiding worden geacti-
veerd resp. gedeactiveerd.
Na het uit- en inschakelen van het contact blijft de systeeminstelling behou-
den.
Let op
De instelling van het systeem wordt (afhankelijk van het infotainmenttype) in
het actieve gebruikersaccount voor de personalisering opgeslagen
Storingen
Lees en bekijk eerst
en
Als het systeem niet beschikbaar is, dan wordt op het display in het instrumen-
tenpaneel een overeenkomstige melding weergegeven.
Sensor afgedekt / verontreinigd
Als de voorruit bij de sensor verontreinigd, bevroren of beslagen is, verschijnt
er een melding dat er geen sensorzicht is. De voorruit schoonmaken resp. het
obstakel uit het sensorbereik verwijderen.
Systeem niet beschikbaar
Als het systeem niet beschikbaar is, dan verschijnt er een melding over de on-
beschikbaarheid. Probeer het systeem opnieuw te activeren. Is het systeem
dan nog steeds niet beschikbaar, de hulp van een specialist inroepen.
Systeemstoring
Bij een systeemstoring verschijnt een storingmelding. De hulp van een specia-
list inroepen.
Oproep het stuur over te nemen
Heeft het systeem herkend, dat er geen handen op het stuurwiel liggen, dan
kan het niet correct werken. Er verschijnt een oproep om het stuur over te ne-
men. De handen op het stuurwiel leggen.
op bladzijde 256.
» pag.
56, Menupunt Hulpsystemen.
op bladzijde 256.
Hulpsystemen
» pag.
58.
257