WIELEN EN BANDEN
||
Algemene informatie over
bandenspanningscontrolesystemen
In de onderstaande informatie wordt het banden-
spanningscontrolesysteem aangeduid met de
algemene benaming TPMS.
Iedere band, ook de reserveband*, moet elke
maand gecontroleerd worden. Bij controle moet
de band koud zijn en de bandenspanning hebben
die door de autofabrikant wordt aanbevolen op
de bandenspanningssticker of in de bandenspan-
ningstabel. Als de auto banden heeft met een
andere maat dan de maat die door de fabrikant
wordt aanbevolen, moet u uitzoeken wat voor
deze banden het juiste bandenspanningsniveau
is.
Als extra veiligheidsmaatregel is de auto voorzien
van een bandenspanningscontrolesysteem
(TPMS) dat aangeeft wanneer de bandenspan-
ning in een of meer banden te laag is. Als het
controlesymbool voor een lage bandenspanning
gaat branden, moet u zo snel mogelijk stoppen,
de banden controleren en de banden oppompen
tot de juiste spanning.
Rijden op banden met een te lage bandenspan-
ning kan ertoe leiden dat de banden oververhit
raken, waardoor de banden lek kunnen raken.
Door een lage bandenspanning gaat u ook min-
der zuinig rijden en gaan de banden minder lang
mee én het kan gevolgen hebben voor de rijei-
genschappen van de auto en het vermogen om
tot stilstand te komen. Let erop dat TPMS geen
526
vervanging is voor normaal bandenonderhoud. De
bestuurder is ervoor verantwoordelijk dat de ban-
denspanning correct is, óók als de grenswaarde
voor lage bandenspanning niet is bereikt en het
controlesymbool daardoor nog niet is gaan bran-
den.
De auto is ook voorzien van een indicator voor
storingen in het TPMS. Deze geeft aan wanneer
het systeem niet correct werkt. De indicator voor
storingen in het TPMS is gecombineerd met het
controlesymbool voor een lage bandenspanning.
Als het systeem een storing detecteert, gaat het
symbool op het bestuurdersdisplay circa één
minuut knipperen om vervolgens te blijven bran-
den. Dit wordt telkens herhaald als de auto wordt
gestart tot de storing is verholpen. Als het sym-
bool brandt, kan dat gevolgen hebben voor het
vermogen van het systeem om lage bandenspan-
ning te detecteren en ervoor te waarschuwen.
Storingen in het TPMS kunnen diverse oorzaken
hebben zoals het gebruik van een reservewiel of
andere banden of wielen, waardoor het TPMS
niet goed kan functioneren.
Controleer altijd het controlesymbool voor het
TPMS nadat u een of meer banden hebt vervan-
gen om er zeker van te zijn dat de nieuwe band
of het nieuwe wiel goed werkt in combinatie met
het TPMS.
Melding op bestuurdersdisplay
De volgende meldingen kunnen verschijnen in
combinatie met een brandend controlesymbool:
•
Bandenspanning laag Controleer de
banden, kalibreer na vullen
•
Bandenspanningssyst. Tijdelijk niet
beschikbaar
•
Bandenspanningssyst. Service vereist
Als het systeem niet kan vaststellen welke band
een lage bandenspanning heeft, verschijnt op het
middendisplay een aanduiding voor alle vier de
banden.
Waar u op moet letten
•
Kalibreer het systeem altijd na het verwisse-
len van wielen of het aanpassen van de ban-
denspanning. Zie de bandenspanningssticker
op de portierstijl aan bestuurderszijde voor
de bandenspanning die Volvo adviseert.
•
Ook mét dit systeem moet u het normale
onderhoud aan de banden blijven plegen.
•
Het iTPMS is niet uit te schakelen.
Gerelateerde informatie
•
Banden (p. 522)
•
Controleer de bandenspanning met het ban-
denspanningscontrolesysteem*. (p. 527)
•
Bandenspanningscontrolesysteem* kalibre-
ren (p. 529)
•
Lage bandenspanning verhelpen bij een auto
met bandenspanningscontrolesysteem*
(p. 528)
.
* Optie/accessoire.