INSTRUMENTEN, SCHAKELAARS EN BEDIENING
Remlichten
De remlichten gaan automatisch branden, wan-
neer u remt.
Bij het bedienen van het rempedaal gaan de
remlichten branden. Ze gaan ook branden, wan-
neer een van de rijhulpsystemen Adaptieve
cruisecontrol*, City Safety of Rear Collision War-
ning de auto afremmen.
Gerelateerde informatie
•
Noodremlichten (p. 426)
•
Adaptieve cruisecontrol* (p. 309)
•
City Safety (p. 349)
•
Rear Collision Warning (p. 359)
154
Alarmlichten
De alarmlichten waarschuwen medeweggebrui-
kers doordat alle richtingaanwijzers gelijktijdig
knipperen, wanneer deze functie actief is.
Knop voor alarmlichten.
Druk op de knop om de alarmlichten te activeren.
De alarmlichten worden automatisch geactiveerd
als er zo sterk met de auto wordt geremd dat de
noodremlichten worden geactiveerd en de snel-
heid laag is. Nadat de noodremlichten zijn opge-
houden met knipperen, gaan de alarmlichten
knipperen en de alarmlichten worden automa-
tisch gedeactiveerd, wanneer u weer wegrijdt of
de desbetreffende knop indrukt.
Gerelateerde informatie
•
Richtingaanwijzers gebruiken (p. 154)
•
Noodremlichten (p. 426)
Richtingaanwijzers gebruiken
De richtingaanwijzers van de auto zijn te bedie-
nen met de linker stuurhendel. De richtingaanwij-
zers knipperen driemaal of blijven knipperen,
afhankelijk van hoe ver u de hendel omhoog of
omlaag beweegt.
Richtingaanwijzer.
Korte serie knippersignalen
Haal de stuurhendel omhoog of omlaag naar
de eerste stand en laat de hendel vervolgens
los. De richtingaanwijzers lichten driemaal op.
De functie is te activeren/deactiveren via het
middendisplay.
* Optie/accessoire.