i: De ISO-snelheid wijzigenN
Opnamemodus
A/7/C/3/4/5/6/G
2
F
*
1
d/s/f/a
Met flitser
*1: Vast op ISO 400 voor bulb-belichting.
*2: Afhankelijk van de ingestelde maximale ISO-snelheid.
*3: Indien invulflitsen tot overbelichting leidt, wordt ISO 100 of een hogere ISO-
snelheid ingesteld.
*4: Behalve in de modi A, 6, en F.
*5: Automatisch ingesteld tussen ISO 400 en ISO 1600 (of tot de maximumgrens)
in de modi C, 2, 3, 4, 5 en <d> als u reflectieflitsen gebruikt met een
externe Speedlite.
Als [AUTO] is ingesteld, wordt de ISO-snelheid in volledige stappen
weergegeven. De ISO-snelheid wordt in werkelijkheid echter in kleinere
stappen ingesteld. In de opname-informatie (pag. 270) kan daarom een
ISO-snelheid van bijvoorbeeld 125 of 640 worden weergegeven.
In de modus <2> wordt daadwerkelijk de ISO-snelheid gebruikt die in
de tabel wordt weergegeven, ook als ISO 100 niet wordt weergegeven.
3 De maximale ISO-snelheid instellen voor [ISO auto]N
Voor ISO auto kunt u de maximale ISO-snelheid instellen op een
waarde tussen ISO 400 en ISO 6400.
94
Instelling ISO-snelheid
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en
ISO 6400
ISO 100
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en
ISO 12800
Automatisch ingesteld tussen ISO 100 en
2
ISO 6400*
3
4
5
ISO 400*
*
*
Selecteer op het tabblad [z3] de optie
[ISO auto] en druk op <0>. Selecteer
de ISO-snelheid en druk op <0>.