f: De scherptediepte wijzigen
Om de achtergrond onscherp te maken of om onderwerpen die dichtbij of ver weg
zijn scherp te krijgen, stelt u het programmakeuzewiel in op <f> (automatische
belichting met diafragmavoorkeur). Zo kunt u de scherptediepte (het bereik van een
acceptabele scherpstelling) aanpassen.
* <f> staat voor Aperture Value (diafragmawaarde). Dit is de grootte van de
diafragmaopening binnen het objectief.
Onscherpe achtergrond
(met een laag f-getal van het diafragma: f/5.6)
Weergegeven diafragmawaarde
Hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de diafragmaopening. De weergegeven diafragma's
kunnen variëren. Dit is afhankelijk van het objectief. Als er geen objectief op de camera is
bevestigd, wordt '00' als diafragmawaarde weergegeven.
112
Scherpe voorgrond en achtergrond
(met een hoog f-getal van het diafragma: f/32)
1
Stel het programmakeuzewiel in
op <f>.
2
Stel het gewenste diafragma in.
Hoe hoger het f-getal, hoe groter de scherptediepte
waarbij zowel de voor- als achtergrond scherper zijn.
U stelt een hoger f-getal (kleinere
diafragmaopening) in als u het instelwiel
<6> naar rechts draait en een lager f-
getal (grotere diafragmaopening) als u het
instelwiel naar links draait.
3
Maak de opname.
Stel scherp en druk de ontspanknop helemaal
in. De opname wordt gemaakt met het
geselecteerde diafragma.