Opnameomstandigheden waarin moeilijk kan worden
scherpgesteld
Onderwerpen met weinig contrast, zoals een blauwe lucht en effen,
platte oppervlakken of wanneer lichte tinten of schaduwpartijen niet
zichtbaar zijn.
Onderwerpen bij weinig licht.
Strepen en andere patronen met alleen een horizontaal contrast.
Onderwerpen met zich herhalende patronen (vensters in een
wolkenkrabber, toetsenborden, enzovoort).
Dunne lijnen en contouren van het onderwerp.
Een lichtbron waarvan de helderheid, de kleur en het patroon steeds veranderen.
Avondopnamen of opnamen bij fel licht.
Wanneer het beeld flikkert bij TL-licht of bij ledlampverlichting.
Hele kleine onderwerpen.
Onderwerpen aan de rand van het beeld.
Onderwerpen die licht sterk reflecteren.
Het AF-punt is tegelijk op een onderwerp dichtbij en een onderwerp
veraf gericht (bijvoorbeeld een dier in een kooi).
Onderwerpen die binnen het AF-punt blijven bewegen en wanneer
de camera niet stil kan worden gehouden.
Onderwerpen die de camera naderen of er vandaan bewegen.
Automatisch scherpstellen wanneer het onderwerp zeer onscherp is.
Wanneer met een soft-focusobjectief een soft-focuseffect wordt toegepast.
Wanneer een filter voor een speciaal effect wordt gebruikt.
Ruis (vlekken, strepen) is zichtbaar op het scherm tijdens AF.
Als er in de voornoemde opnameomstandigheden niet kan worden scherpgesteld, stelt u
de focusinstellingsknop op het objectief in op <MF> en stelt u handmatig scherp.
Als u AF gebruikt bij een van de hieronder vermelde objectieven, wordt het
aanbevolen om de [Quick-modus] te gebruiken. Als u de instelling [u+volgen],
[FlexiZone - Multi] of [FlexiZone - Single] gebruikt voor AF, kan het langer
duren om scherp te stellen of kan de camera niet de juiste scherpstelling bereiken.
EF 50mm f/1.4 USM, EF 50mm f/1.8 II, EF 50mm f/2.5 Compact
Macro, EF 75-300mm f/4-5.6 III, EF 75-300mm f/4-5.6 III USM
Ga naar de Canon-website voor uw land voor informatie over
objectieven die niet meer worden verkocht.
De AF-methode (automatische scherpstelling) wijzigen
165