De CORNER-functie wordt automatisch ingeschakeld als aan de volgende voor-
waarden wordt voldaan.
Het knipperlicht is ingeschakeld resp. de voorwielen zijn sterk naar rechts of
links ingeslagen
.
1)
De motor draait.
De wagen staat stil of rijdt met een snelheid van maximaal 40 km/h.
Het dimlicht is ingeschakeld.
De dagrijverlichting is niet ingeschakeld.
De mistlampen zijn niet ingeschakeld.
Het CORNER-licht is met name bedoeld voor een brede verlichting van de directe
omgeving voor en naast de wagen. Het in- en uitschakelen vindt geleidelijk
plaats.
Let op
Bij het inschakelen van de achteruitversnelling worden de beide mistlampen in-
geschakeld.
Mistachterlicht
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 39 en volg deze op.
Inschakelen/uitschakelen
›
De lichtschakelaar in stand of
›
De lichtschakelaar in stand
trekken.
2
Het mistachterlicht wordt in omgekeerde volgorde uitgeschakeld.
Als de wagen niet met mistlampen
licht ingeschakeld door de lichtschakelaar in stand te draaien en vervolgens di-
rect in stand
uit te trekken. Deze schakelaar kan slechts in een stand worden
2
gezet.
Bij ingeschakeld mistachterlicht brandt in het instrumentenpaneel het controle-
lampje
» pagina
12.
1)
Bij een conflict tussen de beide inschakelvarianten, bijvoorbeeld als de voorwielen naar links zijn ver-
draaid en het rechterknipperlicht is ingeschakeld, heeft het knipperlicht de hoogste prioriteit.
42
Bediening
» Afbeelding 23
op pagina 41 draaien.
» pagina 41
is uitgerust, wordt het mistachter-
Als de wagen met een trekhaak af fabriek of een trekhaak uit het originele
ŠKODA accessoireprogramma is uitgerust en met een aanhangwagen wordt gere-
den, brandt alleen het mistachterlicht van de aanhangwagen.
Alarmlichten
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 39 en volg deze op.
Inschakelen/uitschakelen
›
Toets
» Afbeelding 24
indrukken.
Als de alarmlichten zijn ingeschakeld, knipperen alle knipperlichten van de wagen
tegelijkertijd. Het controlelampje voor de knipperlichten en het controlelampje in
de toets knipperen eveneens. De alarmlichten werken ook wanneer het contact is
uitgeschakeld.
Bij het activeren van de airbags worden de alarmlichten automatisch ingescha-
keld.
Als bij ingeschakelde alarmlichten (en contact aan) de richtingaanwijzers worden
ingeschakeld, knipperen alleen de richtingaanwijzers voor de gekozen rijrichting.
VOORZICHTIG
De alarmlichten dienen bijvoorbeeld te worden ingeschakeld in de volgende situ-
aties.
De staart van een file wordt genaderd.
■
Er is sprake van een storing aan de wagen.
■
Afbeelding 24
Toets voor alarmlichten