›
Sneeuwkettingen zijn gemonteerd.
›
Het reservewiel is gemonteerd.
›
Een wiel per as is vervangen.
ATTENTIE
Als het controlelampje
gaat branden, moet direct de snelheid worden ver-
■
laagd en heftige stuur- en remmanoeuvres worden vermeden. Bij de eerstvol-
gende gelegenheid direct stoppen en zowel de banden als de bandenspan-
ning controleren.
Onder bepaalde omstandigheden (bijvoorbeeld bij een sportieve rijstijl en op
■
gladde of onverharde wegen) kan het controlelampje
niet gaan branden.
VOORZICHTIG
De bandenspanningscontrole vervangt de regelmatige bandenspanningscon-
■
trole niet, omdat het systeem een gelijkmatig drukverlies niet kan herkennen.
Het systeem kan bij een zeer snel teruglopende bandenspanning niet waar-
■
schuwen, bijvoorbeeld bij een klapband. In zo'n geval proberen de wagen voor-
zichtig zonder heftige stuurbewegingen en zonder al te sterk afremmen tot stil-
stand te brengen.
Het is noodzakelijk elke 10.000 km of 1x per jaar de basisafstelling uit te voeren
■
om zo een correcte werking van de bandenspanningscontrole te garanderen.
Reservewiel
vertraagd of helemaal
Afbeelding 143
Bagageruimte: Reservewiel
Lees eerst de informatie in de inleiding en de veiligheidsaanwijzingen
op pagina 171 en volg deze op.
Het reservewiel bevindt zich in de kuip onder de bodembekleding in de bagage-
ruimte en is bevestigd met een speciale moer
Wiel verwijderen
›
De achterklep openen.
›
De bodembekleding in de bagageruimte optillen .
›
De box met het wagengereedschap verwijderen.
›
De moer
» Afbeelding 143
linksom eruit draaien.
›
Het wiel verwijderen.
Wiel opbergen
›
Het verwisselde wiel met de velg naar beneden in de reservewielkuip leggen.
›
De moer
» Afbeelding 143
rechtsom aandraaien tot het wiel stevig is bevestigd.
›
De box met het wagengereedschap weer in het reservewiel aanbrengen en met
de band vastzetten.
›
De bodembekleding in de bagageruimte terugklappen.
›
De achterklep sluiten.
Zo snel mogelijk een wiel met de betreffende afmetingen en uitvoering monte-
ren.
Als het reservewiel qua afmetingen of uitvoering afwijkt van de banden waarmee
wordt gereden (bijvoorbeeld bij winterbanden, draairichtinggebonden banden),
mag het reservewiel alleen in geval van pech korte tijd en met een voorzichtige
rijstijl worden gebruikt
»
.
Noodreservewiel
Het noodreservewiel is van een waarschuwingssticker voorzien die zich op de
velg bevindt.
Indien dit noodreservewiel wordt gebruikt, dient op het volgende te worden ge-
let.
›
Na de montage van het wiel mag de waarschuwingssticker niet zijn afgedekt.
›
Tijdens het rijden bijzonder voorzichtig zijn.
›
De bandenspanning van het noodreservewiel is gelijk aan de maximale banden-
spanning voor de standaard gemonteerde banden.
›
Dit noodreservewiel alleen gebruiken tot aan de dichtstbijzijnde erkend repara-
teur, omdat dit wiel niet bestemd is voor continu gebruik.
» Afbeelding
143.
175
Wielen