40
Stoelen, veiligheidssystemen
Let op
Zorg dat de veiligheidsgordels niet
door schoenen of voorwerpen met
scherpe randen beschadigd raken
klem komen te zitten. Oprolautoma‐
ten vrijhouden van vuil.
Let op
Gebruik bij het omdoen de gordel‐
gesp van de betreffende veiligheids‐
gordel opdat deze goed werkt.
Gordelwaarschuwing
Elke stoel is voorzien van een gordel‐
verklikker, aangeduid met een contro‐
lelampje a op de plafondconsole,
voor elke stoel één 3 81.
Gordelkrachtbegrenzers
De kracht die inwerkt op de carrosse‐
rie wordt beperkt doordat de gordels
tijdens een botsing geleidelijk worden
ontspannen.
Gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor‐
stoelen en de veiligheidsgordels van
de beide buitenste achterstoelen
worden bij een voldoende zware fron‐
tale botsing, of een aanrijding van
achteren of tegen de zijkant strakge‐
trokken.
9 Waarschuwing
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
deren of aanbrengen van gordels)
kan de gordelspanners in werking
stellen.
Geactiveerde gordelspanners zijn te
herkennen aan het voortdurend bran‐
dende controlelampje d 3 82.
Geactiveerde gordelspanners door
een werkplaats laten vervangen.
Gordelspanners worden slechts
eenmaal geactiveerd.
Let op
Bevestig of monteer geen accessoi‐
res of andere voorwerpen die de
werking van de gordelspanners
kunnen verstoren. Geen aanpassin‐
gen aan onderdelen van de gordel‐
spanners aanbrengen, anders
vervalt de typegoedkeuring van de
auto.
Driepuntsgordel
Omdoen
Veiligheidsgordel uit de oprolauto‐
maat trekken, zonder te verdraaien
voor u langs halen en de slottong in
de sluiting steken. Zorg tijdens het
rijden ervoor dat de veiligheidsgordel
over de schouder en strak tegen het
lichaam loopt.