Inhoudsopgave
Advertenties
170
Rijden en bediening
De gekozen instelling wordt in het
geheugen opgeslagen wanneer het
contact is uitgeschakeld. De waar‐
schuwingsgevoeligheid varieert op
basis van de geselecteerde waar‐
schuwingsinstelling.
Slimme remassistentie
Als de bestuurder weliswaar remt,
maar niet voldoende om een botsing
te vermijden, zal dit systeem bijrem‐
men. Deze assistentie werkt alleen
als de bestuurder het rempedaal
intrapt.
Slimme remassistentie wordt auto‐
matisch uitgeschakeld wanneer het
rempedaal wordt losgelaten.
Automatisch noodstopsysteem
Deze functie grijpt in na het geluids‐
signaal als de bestuurder het rempe‐
daal onvoldoende snel intrapt. Het
systeem probeert de botssnelheid te
verlagen of om een botsing te voor‐
komen als de bestuurder niet
reageert.
Als het automatische noodstopsys‐
teem werkt, knippert m op het Driver
Information Center.
Bij een lagere snelheid dan 30 km/u
kan de automatische noodrem de
auto volledig tot stilstand brengen.
Anders wordt de snelheid met maxi‐
maal 25 km/u teruggebracht. Bij
versies met een camera en radar kan
de snelheid zelfs worden terugge‐
bracht met 50 km/u als beide senso‐
ren het gevaar kunnen detecteren.
Het is zaak dat de bestuurder het
rempedaal intrapt om de auto geheel
af te remmen.
● Automatische versnellingsbak:
Als de auto volledig tot stilstand
komt, blijft het automatische
noodstopsysteem nog gedu‐
rende een bepaalde tijd werken.
Houd het rempedaal ingetrapt
om te voorkomen dat de auto
weer gaat rijden.
● Handgeschakelde versnellings‐
bak: Als de auto volledig tot stil‐
stand komt, kan de motor
afslaan. Houd het rempedaal
ingetrapt om te voorkomen dat
de auto zich in beweging zet.
De cruise control en de adaptieve
cruise control worden gedeactiveerd
wanneer het automatische noodstop‐
systeem werkt.
9 Waarschuwing
Vertrouw voor het afremmen van
de auto niet op het systeem. Het
automatische noodstopsysteem
remt niet buiten het actieve snel‐
heidsbereik en reageert alleen op
gedetecteerde voertuigen en voet‐
gangers.
Het systeem werkt mogelijk wanneer
de auto afslaat en er een ander voer‐
tuig naderend uit de tegenoverge‐
stelde richting wordt gedetecteerd. In
deze situatie kan het systeem werken
als aan de volgende voorwaarden is
voldaan:
● de betreffende richtingaanwijzer
is van tevoren geactiveerd
● de rijsnelheid ligt tussen 5 km/u
en 20 km/u
● de auto gaat het traject van een
ander voertuig kruisen
Advertenties
Hoofdstukken
Inhoudsopgave
