166
Rijden en bediening
Aandacht van de bestuurder
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐
trol met beleid in bochten of op
heuvelachtige wegen, het
systeem kan contact met de
voorligger verliezen en heeft tijd
nodig om deze opnieuw te detec‐
teren.
● Gebruik het systeem niet op
gladde wegen omdat het snelle
veranderingen in de tractie (door‐
slaan) van de banden kan
veroorzaken, waardoor u de
macht over het stuur zou kunnen
verliezen.
● Gebruik de adaptieve cruisecon‐
trol niet in de regen, sneeuw of
modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
bedekt kan worden. Het zicht
wordt dan geheel of gedeeltelijk
onderdrukt. Bij een vervuilde
sensor, de sensorafdekking reini‐
gen.
● Gebruik het systeem niet
wanneer u met het reservewiel
rijdt.
Systeembeperkingen
9 Waarschuwing
De automatische remkracht van
het systeem volstaat niet voor
krachtig remmen en de remwer‐
king is mogelijk onvoldoende om
een botsing te vermijden.
● Na aan plotselinge rijstrookwis‐
sel, heeft het systeem enige tijd
nodig om de volgende voorligger
te detecteren. Als dus een
nieuwe voorligger wordt gedetec‐
teerd, kan het systeem de snel‐
heid verhogen in plaats van te
remmen.
● De adaptieve cruise control
houdt alleen rekening met
verkeer dat in dezelfde richting
rijdt.
● De adaptieve cruisecontrol houdt
voor het remmen en wegrijden
geen rekening met voetgangers,
fietsers en dieren.
● De adaptieve cruise control
houdt geen rekening met stil‐
staande voertuigen.
Aangezien het detectiegebied van de
radar nogal smal is, detecteert het
systeem het volgende mogelijk niet:
● minder brede voertuigen, bijv.
motorfietsen, scooters
● voertuigen die niet in het midden
van de rijstrook rijden
● voertuigen die afslaan
● voertuigen die ineens langs de
kant van de weg gaan staan
Schakel het systeem in de volgende
situaties uit:
● bij rijden in een scherpe bocht
● bij naderen van een rotonde
● bij volgen van een voertuig dat
niet door het systeem wordt
waargenomen, bijv. een motor‐
fiets