De lay-out van het PSK-communicatiescherm is als volgt.
Indicator
TX/RX-details
Tekenreeksbuffer
Waterval
Indicator
Geeft de status van de functie aan.
TX/RX-details
Geeft de tekenreeksen weer die worden verzonden of ontvangen.
Tekenreeksbuffer
Tekenreeksen om te verzenden.
FFT-scope
Het audio-FFT-bereik wordt gebruikt om de afstemstatus te bekijken.
Als er meerdere signalen in de band zijn, wordt het doelsignaal
zodanig afgestemd dat het een toon van 1.500 Hz wordt.
Nul-in moet nauwkeurig worden uitgevoerd in de PSK-modus. Zet
het doelsignaal op nul tijdens het bewaken van de FFT-scope en
vectorscope.
Waterval
Toont de overgang in het spectrum van het TX-audiosignaal in
combinatie met het FFT-bereik.
Vectorreikwijdte
De vectorscoop geeft de manier aan waarop de ontvangen PSK-
signalen zijn afgestemd. Dit komt van pas bij het afstemmen op
het signaal van het doelstation terwijl de golfvorm op de
vectorscoop wordt bewaakt.
Drempelniveau
Geeft de drempelwaarde weer van het RX-signaalinvoerniveau
voor decoderen.
Het PSK-communicatiescherm bedienen
De volgende bewerkingen worden ingeschakeld wanneer het
PSK-communicatiescherm wordt geopend.
• Door te drukken op de [Page Up] of [Page Down]-toets bladert
u door de weergave van de TX- of RX-details.
Toets
F1 [MORE]
Schakelt de toetsgeleider.
F2 [B/QPSK]
Schakelt tussen de BPSK- en QPSK-modus.
F3 [31/63]
Schakelt tussen de PSK31- en PSK63-modus.
Pauzeert de update (tekening) van het
F3 [PAUSE]
weergavegebied TX/RX-details. Door nogmaals op de
toets te drukken (tekening) wordt de update hervat.
Schakelt de communicatielogfunctie AAN/UIT.
Door deze toets ingedrukt te houden, wordt het
F4 [LOG]
scherm voor het selecteren van een bestand dat is
opgeslagen in het logboek.
Door de toets ingedrukt te houden, wordt de tekst die op het
F4 [(CLEAR)]
TX/RX-gegevensscherm wordt weergegeven gewist.
Schakelt over naar de configuratiemodus voor het
F5 [THLD]
drempelniveau.
F5 [MEMORY] Schakelt over naar het PSK-berichtenscherm.
F6 [AFC]
Schakelt naar de AFC-functie.
Vergroot de grootte van het PSK-
communicatiescherm. Als u opnieuw op de knop
F7 [EXTEND]
drukt, keert u terug naar het scherm met de
standaardmaat.
FFT-scope
Drempelniveau
Gedrag
COMMUNICATIEHULPMIDDELEN 5
Indicatorweergaven
Display
Verschijnt wanneer de communicatielogfunctie is
ingeschakeld.
Verschijnt wanneer de communicatielogfunctie is
ingeschakeld en in de standbymodus verkeert.
Verschijnt wanneer de signaaldecodering aan de
gang is.
Verschijnt bij het coderen van de tekenreeksen in de
TX-tekenreeksbuffer.
Verschijnt wanneer de decodeerfunctie is gestopt of
uitgeschakeld.
Verschijnt wanneer het automatische stand-bykanaal
wordt verzonden tijdens verzending van het
berichtengeheugen.
Geeft de baudrate weer.
Geeft de communicatiemodus weer.
Verschijnt in de invoermodus.
Verschijnt in de overschrijfmodus.
Verschijnt wanneer AFC is ingeschakeld.
Geeft het verschil in frequentie onderaan weer.
Verschijnt wanneer NET is ingeschakeld.
PSK-communicatielogboeken opslaan
De CW-, RTTY- en PSK-communicatieschermen kunnen worden
opgeslagen met gebruik van de communicatielogfunctie.
Raadpleeg "communicatielog" op pagina 5-27.
Het PSK-decodeerdrempelniveau aanpassen
Ruis die zich voordoet wanneer er geen signaal is kan soms
verkeerd worden gedetecteerd als tekst, waardoor ongewild tekst
kan worden weergegeven. Om het optreden van dergelijke
problemen te verminderen, past u het drempelniveau aan.
Verhoog het drempelniveau wanneer er frequente verkeerde
detectie is als gevolg van ruis.
1 Druk op F5 [THLD].
De drempelniveau-instelling kan nu worden aangepast.
2 Druk op F4 [–]/F5 [+] of draai de [MULTI/CH]-knop
om het niveau aan te passen.
Instellingswaarde
1 tot 10 (standaard) tot 30 (1 stap)
• Pas de drempelwaarde in oplopende volgorde aan in
overeenstemming met bijvoorbeeld de ontvangende status
van ruis. Start met een kleine waarde binnen het bereik van
1 tot 30 en configureer de drempelwaarde tot een punt waar
de ontvangst goed is.
3 Druk op F1 [
] om het proces te beëindigen.
Gedrag
5-23