4.
Druk voorzichtig op de printcartridge om deze te ontgrendelen en trek hem naar u toe
uit de houder.
Opmerking
Verwijder de twee printcartridges niet tegelijk. Verwijder en reinig
de printcartridges een voor een. Laat een printcartridge niet langer dan dertig
minuten uit het apparaat.
5.
Plaats de printcartridge op een vel papier met de inktsproeiers naar boven.
6.
Bevochtig een schuimrubberen veegstokje met gedestilleerd water.
7.
Reinig de voorkant en de randen van het gedeelte rondom de inktsproeiers met het
stokje, zoals hieronder wordt weergegeven.
1 Inktsproeierplaat (niet schoonmaken)
2 Voorkant en randen van gedeelte met inktsproeiers
Let op
Maak de inktsproeierplaat niet schoon.
8.
Hou de printcartridge vast met het HP-logo naar boven en plaats hem terug in de
houder. Duw de cartridge stevig vast totdat deze vastklikt.
9.
Herhaal indien nodig deze procedure voor de andere printcartridge.
10.
Sluit voorzichtig de klep voor de printcartridge en sluit het netsnoer aan op de
achterkant van het apparaat.
Werken met printcartridges
95