PARKEERHULP
Het systeem van de parkeerhulp wordt
pas ingeschakeld als de auto
langzamer dan ongeveer 10 km/uur
rijdt.
Het systeem houdt geen rekening met
sleep- of draagsystemen die niet door
3
het systeem worden herkend.
Locatie van de ultrasone sensoren
1
Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren,
aangeduid door de pijlen 1 , niet
worden afgedekt (door vuil, modder,
sneeuw, een slecht gemonteerde
kentekenplaat), geraakt, aangepast
(inclusief lakwerk) of belemmerd door
een accessoire aan de voorkant of
(afhankelijk van het voertuig) de
achterkant of zijkanten van uw
voertuig.
2 1 8 - R i j d e n
Opmerking: de display 2 toont de
omgeving van de auto en geeft
geluidssignalen.
Als alle zones een grijze achtergrond
hebben, wordt de volledige zone rond
van de auto bewaakt.
Werkzaamheden
Het systeem detecteert de meeste
obstakels achter en, afhankelijk van de
auto, vóór de auto.
Afhankelijk van de afstand tot het
obstakel zal de frequentie van het
geluidssignaal toenemen als het
obstakel dichterbij komt en overgaan
in een ononderbroken geluidssignaal
op een afstand van ongeveer 30 cm
van het obstakel achter of, afhankelijk
van de auto, vóór de auto. De zones
worden aangegeven op de display 2 .
Opmerking: als de rijrichting
verandert tijdens een manoeuvre,
wordt het risico op een botsing met
een obstakel mogelijk te laat
gesignaleerd.
Uitschakelen van het systeem
Auto's met een multimediasysteem
Selecteer op het multimediascherm 3
het menu "Instellingen", "Voertuig",
"Parkeerhulpen", en selecteer
vervolgens "ON " of " OFF " om de
Parkeerhulp in of uit te schakelen.