SNELHEIDSREGELAAR
1. Inschakelen, in het geheugen
opslaan en verhogen van de
ingestelde snelheid (+).
2. Schakelaar voor het verlagen van
de kruissnelheid (-).
3. Functie op stand-by zetten (met
opgeslagen kruissnelheid) (0).
4. Inschakelen met oproepen van de
ingestelde snelheid (R).
5. Hoofdschakelaar.
Inschakelen
Druk op de schakelaar 5 aan de
zijkant
.
Het controlelampje 6 licht groen op en
de melding "snelheidsregelaar"
verschijnt op het instrumentenpaneel
samen met streepjes om aan te geven
dat de snelheidsregelaar is
ingeschakeld en wacht op het opslaan
van een snelheid.
Instellen van de snelheid
Rijdend met een constante snelheid
(vanaf ongeveer 30 km/u) drukt u op
de schakelaar 1 (+) of 2 (-): de functie
wordt ingeschakeld en de actuele
snelheid wordt opgeslagen.
De kruissnelheid vervangt de
dashboards en de snelheidsregelaar
wordt bevestigd door de verlichting
van waarschuwingslampje 7 in groen,
naast het waarschuwingslampje 6 .
Rijden
Als er een kruissnelheid is opgeslagen
en de regeling ingeschakeld is, kunt u
uw voet van het gaspedaal nemen.
Veranderen van de gekozen
snelheid
U kunt de ingestelde snelheid
veranderen door een aantal keren te
drukken op:
– schakelaar 1 (+) om de snelheid te
verhogen;
– schakelaar 2 (-) om de snelheid te
verlagen.
3
R i j d e n - 2 1 3