Pagina 2
Castrol, exclusieve partner van Renault Profiteer van de geavanceerde technologie uit de autosport dankzij het speciaal door Renault en Castrol ontwikkelde assortiment motoroliën dat garant staat voor optimale prestaties en een lange levensduur van uw Renault. Aanbevolen door Renault renault.com...
Welkom aan boord van uw auto In dit instructieboekje worden aanwijzingen gegeven voor de bediening en het onderhoud, zodat u: – uw auto goed leert kennen waardoor u al zijn kwaliteiten, functies en zijn vele mogelijkheden ten volle kunt benutten. –...
BUITENKANT Spiegels ➥ 1.102 Elektrische ruiten ➥ 3.29 Wissen voorruit ➥ 1.112 en ➥ 1.118 Ontwasemen ➥ 3.5 en ➥ 3.8 Sleutel/afstandsbediening ➥ 1.2 Card ➥ 1.6 Portieren vergrendelen/ontgren- delen ➥ 1.14 Onderhoud van de carrosserie ➥ 4.15 Verlichting: werking ➥ 1.106 Verlichting: vervangen ➥...
Pagina 6
INTERIEUR De juiste zithouding ➥ 1.28 Opbergruimte, indeling interieur ➥ 3.37 Achterbank ➥ 3.45 Hoofdsteun achter ➥ 3.43 Op de voorplaats(en) ➥ 1.20 en ➥ 1.23 Hoofdsteunen voor ➥ 1.104 Voor de veiligheid van de kinde- Bagageruimte opbergruimte/inde- ren ➥ 1.43 ling ➥...
Pagina 7
BESTUURDERSPOSITIE Knoppen boordcomputer ➥ 1.83 Instrumentenpaneel ➥ 1.66 Verlichting buitenkant ➥ 1.106 Multimediascherm ➥ 3.27 Snelheidsregelaar V e r w a r m i n g - / ➥ 2.89 Airconditioningsysteem Snelheidsregelaar ➥ 3.5 aanpasbaar ➥ 2.94 Verwarmde stoel(en) ➥ 1.20 en Snelheidsbegrenzer ➥...
Pagina 8
RIJHULPSYSTEMEN Snelheidsbegrenzer ➥ 2.85 ABS (antiblokkeersysteem) ESC (elektronische stabiliteitscontrole) Rembekrachtiging Detectie van verkeersborden ➥ 2.81 Hulp bij wegrijden op een helling ➥ 2.43 Snelheidsregelaar ➥ 2.89 Lane departure warning ➥ 2.49 Adaptieve snelheidsregelaar ➥ 2.94 Rijstrookassistent ➥ 2.54 Parkeerhulp ➥ 2.126 Actieve noodrem ➥...
EEN AUTO IDENTIFICEREN - ETIKETTEN Beoordeling van een voertuigidentifica- tienummer ➥ 6.2 Identificatieplaatje ➥ 6.2 Technische informatie voor de hulpdiensten ➥ 6.3 Identificatie van de motor ➥ 6.4 Bandenspanningsetiketten ➥ 2.32 ➥ 4.13...
Pagina 12
PECHHULP Lekke band: Vervangen van een/de ruitenwisserblad(en) voorruit ➥ 1.112 De gereedschappen ➥ 5.8 Reservewiel ➥ 5.2 Verwisselen van een Vervangen wiel ➥ 5.11 lampen van de koplam- pen ➥ 5.16 Sleeppunt voor ➥ 5.39 Vervangen van het ruiten- wisserblad achter ➥ 1.118 Zekeringen ➥...
Pagina 13
Hoofdstuk Ken uw auto ..............Rijden ................Comfort ................ Onderhoud ..............Praktische tips ............. Technische gegevens ..........Alfabetische inhoudsopgave ........0.11...
Hoofdstuk 1: Ken uw auto Sleutel, afstandsbediening radio: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling ....Kaart: algemene informatie, gebruik, extra portiervergrendeling........Portieren vergrendelen en ontgrendelen .
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (1/2) Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen van de auto Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier in de auto achter als u deze verlaat. Het kan zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, door organen te bedienen zoals 1 Vergrendelen van alle portieren...
Pagina 17
SLEUTEL, FM-AFSTANDSBEDIENING: algemeen (2/2) Bereik van de FM- afstandsbediening Dit wordt beïnvloed door de omgeving: let er bij het vasthouden van de afstandsbe- diening op dat de portieren niet per ongeluk worden vergrendeld of ontgrendeld. Opmerking: als een portier of de kofferbak open is of niet goed is gesloten, wordt de vergrendeling niet uitgevoerd.
FM-AFSTANDSBEDIENING gebruik Ontgrendelen van de portieren De auto kan met de afstandsbediening A worden vergrendeld of ontgrendeld. Met een druk op knop 2 kunnen de portieren Deze wordt gevoed door een batterij die kan ontgrendeld worden. worden vervangen. ➥ 5.34. Het ontgrendelen wordt aangeduid met één keer knipperen van de alarmknipper- Portieren vergrendelen...
FM-AFSTANDSBEDIENING: extra portiervergrendeling Om de extra portiervergrendeling in te schakelen Drukt u twee keer snel achter elkaar op knop 1. Het vergrendelen wordt bevestigd doordat de alarmknipperlichten en de zijknipperlich- ten twee keer traag en drie keer snel knip- peren. Afhankelijk van de auto worden de buiten- spiegels automatisch ingeklapt bij het ver- grendelen van de auto ➥...
KAART: algemeen (1/3) Met de kaart kunt u: Bereik van de card – de portieren, de achterklep en de tan- Dit wordt beïnvloed door de omgeving. Let kdopklep vergrendelen/ontgrendelen bij het vasthouden van de kaart op dat u niet (raadpleeg de volgende bladzijdes); per ongeluk op de knoppen drukt waardoor –...
Pagina 21
KAART: algemeen (2/3) Advies Stel de kaart niet bloot aan warmte, Verantwoordelijkheid van koude of vocht. de bestuurder tijdens het Berg de card nooit op een plek op waar parkeren of stoppen van de deze verbogen of per ongeluk bescha- auto digd zou kunnen worden: dit kan bijvoor- Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind,...
KAART: algemeen (3/3) Een polsriem plaatsen 7 Steek de handriem in het onderdeel 8 en steek het uiteinde van de riem door de gesp. Schuif de behuizing achter 5 omlaag terwijl Plaats de riem bij de opening 6 en sluit het u op de zone A drukt.
HANDSFREE KAART: gebruik (1/4) De handsfree-functie uit- of inschakelen Afhankelijk van de auto kunt u deze functies uit- of inschakelen: – de auto ontgrendelen terwijl men ernaar toe loopt en vergrendelen terwijl men ervan wegloopt; – de auto vergrendelen of ontgrendelen door te drukken op de knoppen van de portierhandgreep.
HANDSFREE KAART: gebruik (2/4) Handsfree ontgrendeling bij het Handsfree vergrendelen terwijl Indien de kaart ongeveer 15 minuten binnen de toegangszone 3 blijft, wordt de vergren- naderen van de auto; men van de auto wegloopt deling op afstand uitgeschakeld. Om de auto Als de kaart in de toegangszone 3 is, wordt Als u van de auto wegloopt met de kaart bij te vergrendelen drukt u op de knop 2 op de...
HANDSFREE KAART: gebruik (3/4) U kunt zien dat de auto is vergrendeld door- dat de alarmknipperlichten tweemaal knip- peren en vervolgens gedurende ongeveer vier seconden branden; ook hoort u een ge- luidssignaal. Bijzonderheden met betrekking tot het ontgrendelen In bepaalde omstandigheden wordt ontgren- deling bij benadering van de auto uitgescha- keld: –...
HANDSFREE KAART: gebruik (4/4) Vergrendelen met de kaart Met de portieren en de bagageruimte geslo- ten, druk op de knop 5: de auto wordt ver- grendeld. U kunt zien dat de auto is vergrendeld door- dat de alarmknipperlichten tweemaal knip- peren en vervolgens gedurende ongeveer vier seconden branden;...
KAART: extra portiervergrendeling Om de extra portiervergrendeling in te schakelen Drukt u twee keer snel achter elkaar op knop 2. Het vergrendelen wordt bevestigd doordat de alarmknipperlichten en de zijknipperlich- ten twee keer traag en drie keer snel knip- peren. Afhankelijk van de auto worden de buiten- spiegels automatisch ingeklapt bij het ver- grendelen van de auto ➥...
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (1/3) Als de afstandsbediening of, afhankelijk van de auto, de kaart niet werkt In bepaalde gevallen werken de FM- afstandsbediening of de kaart niet: – batterij van de FM-afstandsbediening of kaart leeg, accu van de auto ontladen, enz.
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (2/3) Auto’s met sleutel, Handmatig vergrendelen van de Gebruik van de sleutel die in de kaart is ingebouwd afstandsbediening portieren – Steek het uiteinde van de sleutel in de 2 Verdraai, met open portier, de schroef 6 Gebruik van de sleutel uitsparing 3 onderaan het afdekkapje B (met behulp van het uiteinde van de sleutel)
VERGRENDELEN, ONTGRENDELEN VAN DE PORTIEREN (3/3) Controlelampje van de In geval van het vervoer van een voorwerp met de geopende achterklep, kunt u toch de portiervergrendeling andere portieren vergrendelen: motor uit, Met contact aan geeft het controlelampje in druk meer dan vijf secondes op de schake- de schakelaar 7 aan of de portieren wel of laar 7 om de andere de portieren te vergren- niet vergrendeld zijn:...
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (1/2) Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parkeren of stoppen van de auto Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene of een dier in de auto achter als u deze verlaat. Het kan zichzelf of anderen in gevaar brengen door bijvoorbeeld de motor te starten, door organen te bedienen zoals Openen van buitenaf...
PORTIEREN OPENEN EN SLUITEN (2/2) Waarschuwing portier vergeten Waarschuwingssignaal te sluiten verlichting brandt nog Als de auto stilstaat, verschijnt het waar- Er klinkt een geluidssignaal bij het openen van het bestuurdersportier om u te waar- schuwingslampje op het instrumen- schuwen dat de lichten nog branden.
AUTOMATISCHE PORTIERVERGRENDELING TIJDENS HET RIJDEN Inschakelen/Uitschakelen van Bij een storing de functie Als u een storing constateert (geen automa- tische vergrendeling, het lampje in schake- Voor het inschakelen: druk, bij stilstaande laar 2 licht niet op bij het vergrendelen van auto met draaiende motor, op de schake- de portieren), controleer dan of de vergren- laar 2 tot u een geluidssignaal hoort.
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (1/3) Afstellen Rugleuning verstellen Trek de handgreep 3 omhoog tot de rug- Stoel vooruit of achteruit schuiven leuning in de gewenste stand staat. In de gewenste stand laat u de handgreep los. Trek de handgreep 1 omhoog om te ont- Voer deze aanpassingen uit- Controleer of de zitting vergrendeld is.
Pagina 35
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (2/3) Als u de passagiersstoel als tafel gebruikt, mag u de 2 zitplaatsen juist achter deze stoel niet gebruiken. Controleer na het afstellen of de rugleuningen goed zijn ver- Stand “tafelblad” grendeld. Afhankelijk van de auto kan de rugleuning aan passagierskant neergeklapt worden op het zitkussen en zo als tafelblad gebruikt Wanneer de voorste rugleuning...
VOORSTOELEN ZONDER ELEKTRISCHE VERSTELLING (3/3) Terugplaatsen van de stoel Stoelverwarming Zorg dat er geen voorwerp het bewegen van Contact aan: de stoel hindert. – Door één keer drukken op de schake- – Trek aan de hendel 6 en zet de rugleu- laar 7 van de gewenste stoel schakelt ning omhoog, controleer of hij goed ver- de stoelverwarming op de hoogste stand...
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (1/2) Zitting verstellen Bij auto’s die hiermee zijn uitgerust, kan de schakelaar 1 worden gebruikt om het menu Zitting vooruit of achteruit schuiven “Zitplaatsen” op het multimediascherm te Beweeg de schakelaar 4 naar voren of naar openen (zie de volgende pagina’s).
Pagina 38
VOORSTOEL MET ELEKTRISCHE BEDIENING (2/2) Voer deze verstellingen uitslui- Stoelverwarming tend uit als de auto stilstaat. Voor een optimale werking van Contact aan: de autogordels moet u de rug- – Als u de eerste keer op de schakelaar 5 leuningen niet te veel achterover zetten. op de gewenste stoel drukt, wordt de Laat geen voorwerpen op de vloer (voor hoge stand van het verwarmingssysteem...
VOORSTOELEN: werking (1/3) Blader door het menu “Bestuurder” voor deze items: – Selecteer soort massage Massage (“Opwekkend”, “Ontspannen” “Lumbaal”). Opwekkend Ontspannen Lumbaal – de intensiteit in te stellen (+ of -); Intensiteit – de snelheid in te stellen (+ of -); Snelheid –...
Pagina 40
VOORSTOELEN: werking (2/3) Gemakkelijke toegang voor bestuurder Druk op “ON” of “OFF” om deze functie te activeren of deactiveren. Als deze functie geactiveerd is, gaat de stoel automatisch achteruit als de bestuurder uit- stapt en keert deze terug in de oorspronke- lijke stand als de startknop wordt ingedrukt.
Pagina 41
VOORSTOELEN: werking (3/3) Stand De zitpositie van de bestuurdersstoel kan worden opgeslagen. De zitpositie omvat alle instellingen van het zitkussen en de rugleuning. De zitpositie kan worden opgeslagen in het geheugen en daaruit worden opgeroepen, Opslaan Terugbellen door op de knoppen te drukken: Visuele feedback –...
AUTOGORDELS (1/6) De juiste zithouding Gebruik tijdens het rijden altijd de autogor- del. Het niet dragen van de gordel is ge- – Ga goed diep in uw stoel zitten (na uw vaarlijk en strafbaar. Bovendien dient u zich mantel, jas enz. uitgetrokken te hebben). te houden aan de wetgeving van het land Dit is belangrijk voor een goede onder- waarin u zich bevindt...
AUTOGORDELS (2/6) Vergrendelen – plaats de schouderriem 1 zo dicht mo- gelijk bij de basis van de nek zonder dat Trek de riem langzaam en rustig over u deze er daadwerkelijk tegenaan rust (pas heen en druk de gesp 3 in de sluiting 5 (con- eventueel de hoogte van de veiligheids- troleer de vergrendeling door aan de gesp 3 gordel aan, indien aanwezig) en zorg...
Pagina 44
AUTOGORDELS (3/6) ß Waarschuwingslampje autogor- del van de bestuurder vergeten en, afhankelijk van de auto, van de voor- passagier Dit verschijnt op het centrale display wan- neer het contact wordt ingeschakeld terwijl de veiligheidsgordel van de bestuurder en/of de passagier voorin (als de passagiersstoel bezet is) niet is vastgemaakt.
Pagina 45
AUTOGORDELS (4/6) Wanneer de voertuigsnelheid minder is Controleer altijd of de passagiers achterin dan ongeveer 20 km/u, verschijnt het picto- hun gordel hebben vastgemaakt en of het gram 6 of 7 (afhankelijk van de auto) gedu- aangegeven aantal vastgemaakte gordels rende ongeveer 60 seconden, telkens wan- overeenkomt met het aantal bezette zitplaat- neer een van de veiligheidsgordels achter...
AUTOGORDELS (5/6) Hoogteverstelling van de gordel Autogordels achter 8 van de voorstoelen Het vergrendelen, ontgrendelen en afstellen gebeuren op dezelfde manier als bij de voor- Verplaats de knop 7 om de hoogte van de ste gordels. gordel zo af te stellen dat de riem van de borstkas loopt zoals hiervoor is aangege- ven.
Pagina 47
AUTOGORDELS (6/6) De volgende raadgevingen gelden voor de autogordels voor en achter. – Verander niets aan de oorspronkelijke onderdelen van het veiligheidsmechanisme: gordels, stoelen en de bevestigingen ervan. Raadpleeg voor speciale gevallen (bv. installatie van een kinderzitje) een merkdealer. – Zorg dat er geen voorwerpen tussen de riemen worden gestoken die speling kunnen veroorzaken (wasknijpers, klemmetjes, enz.): een autogordel die te los zit, kan verwondingen veroorzaken in geval van een ongeluk.
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (1/6) Afhankelijk van de auto, kunnen deze be- – Laat al deze veiligheidsvoor- staan uit: zieningen controleren na een – gordelspanners van het oprolmecha- aanrijding. nisme van de autogordel; – Het is streng verboden zelf –...
Pagina 49
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (2/6) Krachtbegrenzer Airbags van bestuurder en passagier voorin Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok van de aanrijding komt dit mechanisme in Deze bevinden zich bij de linker en rechter werking om de kracht die de gordel op het li- voorstoel.
Pagina 50
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (3/6) Storingen å Dit controlelampje licht op bij het starten van de motor en dooft na ongeveer drie secondes. Als het niet oplicht bij het aanzetten van het contact of als blijft branden, wijst dit op een storing in het systeem.
Pagina 51
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (4/6) De volgende gevallen activeren de gor- Bij een frontale botsing met een ander, ge- Bij een botsing tegen de zijkant door een delspanners of airbags. lijkaardig of zwaarder voertuig, met een con- ander, gelijkaardig of zwaarder voertuig, met tactzone van meer dan 40% en een snelheid een snelheid van 50 km/u of hoger.
Pagina 52
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (5/6) In de volgende voorbeelden kunnen de In de volgende voorbeelden bestaat het – aanrijding tegen de zijkant, aan de voor- gordelspanners of de airbags in werking gevaar dat de gordelspanners ofairbags of achterkant van de auto; treden: niet geactiveerd worden: –...
Pagina 53
AANVULLENDE VOORZIENINGEN OP DE VOORGORDEL (6/6) Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. Waarschuwingen met betrekking tot de airbag van de bestuurder – Verander niets aan het stuurwiel of de naafdop. –...
Pagina 54
AANVULLENDE VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN ACHTERIN Krachtbegrenzer Vanaf een bepaalde hevigheid van de schok van de aanrijding komt dit mechanisme in werking om de kracht die de gordel op het li- chaam uitoefent te begrenzen tot een draag- lijk niveau. – Laat al deze veiligheidsvoor- zieningen controleren na een aanrijding.
VEILIGHEIDSVOORZIENINGEN BESCHERMING ZIJKANT Zijairbags De zijairbag is aan de kant van het portier ondergebracht in de rugleuning van de voor- stoelen en komt in werking om de inzitten- den te beschermen bij een zware aanrijding tegen de zijkant. Zijruitairbags Deze airbags bevinden zich aan de zijkanten van de auto en worden geactiveerd langs de zijruiten bij de voor- en achterdeur om de in- zittenden te beschermen bij een hevige bot-...
AANVULLENDE BEVESTIGINGSMIDDELEN Hier volgt een aantal aanwijzingen om elke belemmering bij het opblazen van de airbag of verwonding door rondvliegende voorwerpen te voorkomen. De airbag is een aanvullende bescherming bij het gebruik van de autogordel. Beide organen vormen één veiligheidssysteem. De gordel moet altijd worden gedragen.
KINDERVEILIGHEID: algemeen (1/2) Vervoer van kinderen U dient zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Het kind moet, net als een volwassene, altijd correct zitten en zijn vastgemaakt, ongeacht het traject. U bent verantwoordelijk voor de kinderen die u vervoert.
Pagina 58
KINDERVEILIGHEID: algemeen (2/2) Gebruik van een kinderzitje Lees, vóór het monteren van een kinderzitje, de gebruiksaanwijzing en houd u aan de in- De bescherming die het kinderzitje biedt is structies. Neem, bij problemen met het in- afhankelijk van zijn capaciteit om het kind stalleren, contact op met de fabrikant van de vast te houden en van de installatie ervan.
Pagina 59
KINDERVEILIGHEID: keuze van het kinderzitje Kinderzitje “achterstevoren” Kinderzitje “vooruit” Zittingverhogers Het hoofd van een baby is, naar verhouding, Maximaal 18 kg of 4 jaar, het kind mag in Vanaf 15 kg of 4 jaar kan een kind reizen op zwaarder dan dat van een volwassene en de een voorwaarts gerichte zitje reizen.
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (1/4) Bevestiging met de autogordel Er zijn twee bevestigingssystemen voor kinderzitjes: met de autogordel of met het De autogordel moet worden afgesteld om ISOFIX systeem. goed te kunnen werken bij krachtig remmen of bij een botsing.
Pagina 61
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (2/4) Bevestiging met ISOFIX systeem Bevestig het kinderzitje met de ISOFIX gren- dels als het deze heeft. Het ISOFIX systeem Goedgekeurde kinderzitjes ISOFIX zijn ge- garandeert een gemakkelijke, snelle en vei- standaardiseerd volgens de huidige regel- lige montage.
Pagina 62
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (3/4) De ringen bevinden zich op de rugleuningen van de achterstoelen en zijn te herkennen aan het symbool Bevestig in alle gevallen de haak van de riem aan de bijbehorende ring 3 of 4 en plaats de stoel in de gewenste stand.
Pagina 63
KINDERVEILIGHEID: keuze van de bevestiging van het kinderzitje (4/4) De ringen bevinden zich achter de achter- stoelen en zijn te herkennen aan het sym- bool Bevestig de haak van de riem aan de bi- jbehorende ring 3 en plaats de stoel in de gewenste stand.
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (1/2) Op bepaalde zitplaatsen mogen geen kin- De genoemde types kinderzitjes zijn niet Als het kinderzitje is geïnstalleerd en als dit derzitjes bevestigd worden Op het schema overal leverbaar. Controleer, voordat u een mogelijk is, verplaatst u de autostoel indien op de volgende bladzijde ziet u waar u een ander kinderzitje gebruikt, bij de fabrikant of nodig naar voren (voor de nodige ruimte op...
Pagina 65
KINDERVEILIGHEID: installatie van het kinderzitje, algemeen (2/2) Zitplaats achterin Een reiswieg wordt dwars in de auto geïn- stalleerd en neemt ten minste twee zitplaat- sen in beslag. Plaats het hoofd van het kind aan de tegenover het portier gelegen kant. Zet de voorstoel van de auto zo ver moge- lijk naar voren om een kinderzitje achterste- voren te installeren, en zet deze daarna zo...
Pagina 66
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (1/3) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de volgende bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschrif- ten. Zitplaats voorin Zitplaatsen achter Zitplaats midden Type kinderzitje Gewicht van het kind passagier aan de zijkanten achter Reiswieg dwars <...
Pagina 67
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (2/3) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van dit type kinderzitje. U = Plaats toegestaan voor de bevestiging met de gordel van een in de handel verkrijgbaar als “Universeel” goedgekeurd zitje; controleer of het gemonteerd kan worden.
Pagina 68
KINDERZITJES: bevestiging met autogordel (3/3) Overzicht van de installatie ³ Controleer de staat van de airbag voordat u een passagier laat plaatsnemen of een kinderzitje installeert. ² Plaats verboden voor het installe- ren van een kinderzitje. Kinderzitje bevestigd met behulp van de gordel ¬...
Pagina 69
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (1/3) Overzicht van de installatie Kinderzitje bevestigd met behulp van de ISOFIX bevestiging Plaats waar een ISOFIX kinderzitje is toegelaten. ± De zitplaatsen achterin zijn voorzien van een verankering voor de bevestiging van een universeel ISOFIX kinderzitje voor- uit.
Pagina 70
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (2/3) In de tabel hieronder staat dezelfde informatie als op het overzicht op de vorige bladzijden, overeenkomstig de wettelijke voorschriften. Gewicht van Grootte van het Passagiersstoel Zitplaatsen achter Zitplaats midden Type kinderzitje het kind zitje [Gabarit] voorin aan de zijkanten achter...
Pagina 71
KINDERZITJES: bevestiging via het Isofix-bevestigingssysteem (3/3) X = Plaats niet toegestaan voor het installeren van een kinderzitje ISOFIX. IUF/IL = Plaats toegestaan voor bevestiging door middel van ISOFIX-bevestigingen, indien aanwezig, van een kinderzitje dat goedgekeurd is als “Universeel/semi-universeel of specifiek voor een auto”; controleer of het gemonteerd kan worden. i-U = Geschikt voor i-formaat kinderzitjes in de “universele”...
Pagina 73
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (2/3) Deze voorschriften staan op de markerin- gen op het dashboard en op de stickers A op elke kant van de zonneklep van de pas- sagier 3 (zie het voorbeeld van de sticker hierboven).
KINDERVEILIGHEID: uitschakelen, inschakelen van de AIRBAG van de passagier voorin (3/3) Storingen In geval van een storing aan het systeem voor het in- en uitschakelen van de passa- giersairbag, is het verboden een achterste- voren geplaatst kinderzitje op de voorstoel te gebruiken.
CLAXON EN LICHTSIGNALEN Richtingaanwijzers Zet de schakelaar 1 in dezelfde richting als waarin u het stuurwiel wilt bewegen. Werking van de sneltoets Verschuif de hendel 1 even omhoog of omlaag, waarbij u het weerstandspunt niet overschrijdt, en laat hem dan weer los: de hendel keert terug naar zijn oorspronkelijke stand en het betreffende richtingaanwijzer- lampje knippert drie keer.
Pagina 76
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (1/2) 1.62...
BEDIENINGSORGANEN LINKS STUUR (2/2) De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. 1 Ventilatieroosters. 11 Schakelaars voor: 19 Versnellingshendel. 2 Ventilator opening. – alarmknipperlichten; 20 Knop voor het starten en stoppen van 3 Schakelaar voor: –...
Pagina 78
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (1/2 9 10 1.64...
Pagina 79
BEDIENINGSORGANEN RECHTS STUUR (2/2 De aanwezigheid van de hierna beschreven uitrusting IS AFHANKELIJK VAN DE UITVOERING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. 1 Ventilatieroosters. 8 Hoofdschakelaar en knoppen van de 15 Hoogte- en diepteverstelling van het 2 Ontwasemingssleuf functies snelheidsregelaar/-begren- stuurwiel.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (1/6) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Instrumentenpaneel A, B, C of D: Ver- Het oplichten van sommige controlelampjes schijnt wanneer het bestuurdersportier gaat vergezeld van een boodschap. wordt geopend.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (2/6) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. š ® Controlelampje markeringslicht Waarschuwingslampje brand- Waarschuwingslampje stop on- stofpeil middellijk á Het lampje licht geel op wanneer het contact Dit gaat branden wanneer het contact wordt Controlelampje grootlicht wordt aangezet of de motor wordt gestart en...
Pagina 83
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (4/6) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Ô É Controlelampje voor het elektro- Waarschuwingslampje koel- Controlelampje voorverwar- nisch stabiliteitsprogramma vloeistoftemperatuur ming (dieselmotor) (ESC) en tractiecontrole Dit licht rood op bij het aanzetten van het Met contact aan, moet het oplichten.
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (5/6) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Waarschuwingslampje motor Waarschuwingslampjes bij Controlelampje ECO-modus. op stand-by ➥ 2.8 verlaten van rijstrook (af- Dit verschijnt als de ECO -modus ...
Pagina 85
CONTROLE- EN WAARSCHUWINGSLAMPJES (6/6) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. ß Waarschuwingslampje autogor- del bestuurder vergeten en, af- hankelijk van de auto, autogordel voor- passagier vergeten ➥ 1.28 Op het display C ...
DISPLAYS EN METERS (1/11) Instrumentenpaneel A Snelheidsmeter 1 Geluidssignaal snelheidsverklikker Afhankelijk van de geselecteerde rijstijl vari- Afhankelijk van de auto en het land wordt Dit gaat branden wanneer het contact wordt eert het display. ingeschakeld. Het oplichten van sommige het waarschuwingslampje weerge- controlelampjes gaat vergezeld van een...
Pagina 87
DISPLAYS EN METERS (2/11) Brandstofpeilmeter 10 Als het minimumpeil is bereikt, wordt het waarschuwingslampje in de meter geel en klinkt er een geluidssignaal. Ga zo snel mogelijk tanken. Multimedia-informatie 6 Koelvloeistoftemperatuurmeter 8 Afhankelijk van de auto kunt u informa- Bij normaal gebruik, moet de meter 8 voor tie weergeven op het multimediascherm de zone 9 blijven.
Pagina 88
DISPLAYS EN METERS (3/11) Instrumentenpaneel B Koelvloeistoftemperatuurmeter 11 Geluidssignaal snelheidsverklikker Bij normaal gebruik, moet de meter 11 voor Afhankelijk van de auto en het land wordt Dit gaat branden wanneer het contact wordt de zone 12 blijven. Bij intensief gebruik kan ingeschakeld.
Pagina 89
DISPLAYS EN METERS (4/11) Multimedia-informatie 16 Brandstofpeilmeter 20 Afhankelijk van de auto kunt u informatie van Als het minimumpeil is bereikt, wordt het het multimediascherm weergeven (kompas, telefoon, navigatie, enz.). waarschuwingslampje in de meter Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het oranje en klinkt er een geluidssignaal. Ga zo multimediasysteem voor meer informatie.
Pagina 90
DISPLAYS EN METERS (5/11) Instrumentenpaneel C Toerenteller 21 Boordcomputer 24 (schaalverdeling × 1000) ➥ 1.83 Dit gaat branden wanneer het contact wordt ingeschakeld. Het oplichten van sommige Koelvloeistoftemperatuurmeter 23 Geschat bereik met resterende controlelampjes gaat vergezeld van een brandstof 25 Bij normaal gebruik moet het controle- boodschap.
Pagina 91
DISPLAYS EN METERS (6/11) Brandstofpeilmeter 29 Als het minimumpeil is bereikt, licht het waarschuwingslampje in de meter oranje op en klinkt een geluidssignaal. Ga zo snel mogelijk tanken. Snelheidsmeter 28 Indicatielampje rijstijl 27 ➥ 2.22 Geluidssignaal snelheidsverklikker Afhankelijk van de auto en het land wordt ...
Pagina 92
DISPLAYS EN METERS (7/11) Instrumentenpaneel D Geluidssignaal snelheidsverklikker Bij intensief gebruik kan de indicator in de Afhankelijk van de auto en het land wordt buurt van de zone komen. Dit gaat branden wanneer het contact wordt Dit is alleen ernstig als het controlelampje ®...
Pagina 93
DISPLAYS EN METERS (8/11) 44 43 42 45 46 47 Multimedia-informatie 38 Brandstofpeilmeter 40 Waarschuwingslampje stop on- middellijk 45 ➥ 1.66 Afhankelijk van de auto kunt u informatie van Als het minimumpeil is bereikt, wordt het het multimediascherm weergeven (kompas, Controlelampje detectie handen op waarschuwingslampje dat is opgeno-...
Pagina 94
DISPLAYS EN METERS (9/11) U kunt sommige instellingen aanpassen op het multimediascherm. Raadpleeg de multimedia-instructies. De hoogte van de informatie op het display afstellen Naargelang van uw rijhouding kunt u de in- formatie op het display naar boven of naar beneden verplaatsen.
DISPLAYS EN METERS (10/11) Storingen Bij storing (het display wordt niet uitgevou- wen wanneer de motor start of het display wordt opnieuw ingeklapt terwijl de motor draait, doordat er een voorwerp is tegen ge- botst), doet u het volgende: – stop/start de motor –...
DISPLAYS EN METERS (11/11) Auto's uitgerust met een multimedia- scherm. Zie de gebruiksaanwijzing van het multime- diasysteem om de eenheid te selecteren. Opmerking: in beide gevallen gaat de boordcomputer na een onderbreking van accuvoeding automatisch terug naar de oor- spronkelijke eenheid. Om terug te gaan naar de vorige eenheid, gaat u op dezelfde manier te werk.
Pagina 98
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (2/5) Auto uitgerust met boordcomputer A De functies zijn verdeeld over de zone 5, 6, 7 en 8. De positie van de zones varieert af- hankelijk van de geselecteerde rijstijl. Druk op de schakelaar 1 om tussen de zones te schakelen en selecteer functies door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te drukken.
Pagina 99
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (3/5) Auto uitgerust met boordcomputer B Auto uitgerust met boordcomputer C functies worden verdeeld over Druk zo vaak als nodig op de schakelaar 1 zone 5, 6, 7 en 8. om het tabblad “Voertuig” te bereiken. Druk op de schakelaar 1 om tussen de Druk herhaaldelijk op 2 of 3 en druk vervol- zones te schakelen en selecteer functies gens indien nodig op 4 “OK”...
Pagina 100
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (4/5) Auto uitgerust met boordcomputer D U ziet de functies in de menu’s 9 en 10. Druk op de schakelaar 1 om tussen de zones te schakelen en selecteer functies door herhaaldelijk op schakelaar 2 of 3 te drukken.
BOORDCOMPUTER: algemene informatie (5/5) Betekenis van de waarden Selecties gedurende de eerste paar (het display hangt af van de uitvoering van kilometer na een nulinstelling de auto en het land) a) Functieoverzicht, storings- en informatie- De waarden van gemiddeld verbruik, bereik berichten;...
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (1/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding a) Functieoverzicht. Aanduiding achtereenvolgens: Geen bericht in geheugen –...
Pagina 103
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (2/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding Bandendruk init. d) reset van de bandenspanning. lang drukken ➥...
Pagina 104
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (3/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding Boordcomputer met de ingebouwde onderhoudsboodschap f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt. Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt Onderhoudsbeurt binnen Met het contact aan en een stilstaande motor, toegang tot de informatie...
Pagina 105
BOORDCOMPUTER: gegevens van de reis (4/4) De hierna beschreven weergave informatie HANGT AF VAN DE UITRUSTING VAN DE AUTO EN VAN HET LAND. Voorbeelden van de selectie Betekenis van de gekozen aanduiding Boordcomputer met de boodschap afstand tot de volgende onderhoudsbeurt (vervolg) f) Afstand tot de volgende onderhoudsbeurt.
Pagina 106
BOORDCOMPUTER: informatieboodschappen Zij kunnen u helpen bij het starten van de auto of u informeren over een keuze of een omstandigheid. Voorbeelden van informatieboodschappen worden hierna gegeven. Voorbeelden van boodschappen Betekenis van de gekozen aanduiding “Parkeerrem aangetrokken” Geeft aan dat de parkeerrem is vastgezet. “Draai stuurwiel + START”...
Pagina 108
BOORDCOMPUTER: alarmboodschappen ® Zij verschijnen met het controlelampje en dwingen u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Stop de motor en start deze niet opnieuw. Roep de hulp in van een merkdealer. Voorbeelden van alarmboodschappen worden hierna gegeven. N.B.: de boodschappen verschijnen op het display alleen of afwisselend (als er meer boodschappen zijn), zij kunnen gecombineerd zijn met een waarschuwingslampje en/of een geluidssignaal.
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (1/3) Selectie van de instellingen d) “Welkom”: Selecteer een menu en vervolgens de func- – Welkom buitenkant; tie die moet worden gewijzigd (de weergave – Automatische uitklappen van de spie- hangt af van de uitrusting en het land van gels;...
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (2/3) Selectie van de instellingen Navigeer met behulp van de 4 of 5 om de functie te selecteren die moet worden ge- wijzigd en druk op 6 “OK” om te bevestigen (weergave kan variëren naargelang de uit- rusting van de auto en het land): a) “INSTRUM.PANEEL”: –...
Pagina 111
MENU VOOR HET PERSONALISEREN VAN DE AUTO-INSTELLINGEN (3/3) d) “RIJHULPSYSTEMEN”: – Waarschuwingsgevoeligheid bij verla- functie ingeschakeld ten rijstrook; < – Waarschuwingstrilling bij verlaten rij- strook; functie uitgeschakeld – Gevoeligheid rijstrookassistent; Als de regel is geselecteerd, drukt u op scha- – Dodehoekwaarschuwing; kelaar 6 “OK”...
STUURWIEL Schakel de functie in Met het contact aan drukt u op de schake- laar 2, waarna het controlelampje op de schakelaar gaat branden. Uitschakelen van de functie - Automaat: De functie wordt ongeveer 30 minuten na de verwarmingsfase automatisch uitgescha- keld.
STUURBEKRACHTIGING Let op: de stuurbekrachtiging hangt af van Rijd nooit met een accu die niet genoeg ge- laden is. de gekozen rijstijlmodus in het “MULTI- SENSE”-menu (➥ 3.2). Snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging De snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging past de mate van bekrachtiging automatisch aan de snelheid waarmee u rijdt aan. Bij het parkeren is er veel bekrachtiging (voor meer comfort) en met het toenemen van de snelheid vermindert de bekrachtiging...
Pagina 114
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (1/2) Auto’s uitgerust met een multimedia- Auto’s die niet zijn uitgerust met een mul- Stel het uur in met behulp van knop 3 of 4, scherm. timediascherm maar wel met een instru- en druk op de schakelaar 5 “OK” om te be- mentenpaneel A vestigen.
Pagina 115
KLOKJE EN BUITENTEMPERATUUR (2/2) Buitentemperatuurmeter Stel de tijd in met 3 of 4, druk op 5 “OK” om te bevestigen en stel vervolgens de minuten in met 3 of 4 en druk vervolgens op 5 “OK” Bijzonderheid: om te bevestigen. Als de buitentemperatuur tussen -3 °C en +3 °C ligt, knipperen de °C tekens °C (waar- schuwing voor kans op gladheid).
SPIEGELS (1/2) Inklapbare buitenspiegels Functie welkomst en afscheid Zie de gebruiksaanwijzing van het multime- De spiegels klappen automatisch in bij het diasysteem om de functie welkomst en af- vergrendelen van de auto (schakelaar 3 in scheid te openen. stand B). Selecteer ON of OFF om de functie in of uit U kunt altijd het inklappen (schakelaar 3 in te schakelen.
Pagina 117
SPIEGELS (2/2) Binnenspiegel Spiegel met knopje 4 Om te voorkomen dat u in het donker ver- blind wordt door achter u rijdende voertui- gen, kan het spiegelglas in de nachtstand gekanteld worden met het knopje 4 achter de spiegel. Spiegel zonder knopje 4 De achteruitkijkspiegel wordt automatisch donkerder wanneer er een auto achter u rijdt met groot licht of zeer fel licht.
HOOFDSTEUNEN VOOR Helling afstellen Als uw auto hiertoe is uitgerust, beweegt u het deel A naar voren of naar achteren tot de gewenste stand is bereikt Verwijderen van de hoofdsteun Zet de hoofdsteun in de hoogste stand (zet de rugleuning indien nodig schuin naar ach- teren).
KOPLAMPVERSTELLING Voorbeelden van de stand van de schakelaar A, afhankelijk van de belading 5-deurs Break 4-deurs Bestuurder alleen of met een passagier voorin Alle stoelen bezet Bij de auto’s die ermee uitgerust zijn, kan de knop A de stand van de koplampen aanpas- Bestuurder met passagiers sen aan de belasting.
VERLICHTING EN SIGNALEN (1/6) Afhankelijk van de auto verschijnen de dim- lichten automatisch na enkele wisbewegin- gen van de ruitenwisserbladen. š Markeringslichten Dimlicht Handbediend Draai de ring 2 tot het symbool bij het merkteken 3 staat: Draai de ring 2 tot het symbool bij het merk- teken 3 staat: Dit controlelampje op het in- Dit controlelampje op het in-strumentenpa- strumentenpaneel licht op.
VERLICHTING EN SIGNALEN (2/6) Tijdens het uitschakelen van het grootlicht Het grootlicht wordt automatisch ontstoken keren de dimlichten automatisch terug in wanneer: hun oorspronkelijke stand. – er weinig licht buiten is; – er geen andere auto of verlichting wordt gedetecteerd;...
Pagina 122
VERLICHTING EN SIGNALEN (3/6) Om automatisch grootlicht uit te schake- len: – trek aan de schakelaar 1; – of draai de ring 2 in een andere stand dan AUTO. Het controlelampje op het instru- mentenpaneel gaat uit.. Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, sneeuw, con- densatie, enzovoort).
VERLICHTING EN SIGNALEN (4/6) Geluidssignaal vergeten Functie welkomst en afscheid verlichting (afhankelijk van de auto) Wanneer de functie is ingeschakeld, gaan In het geval dat de lichten zijn ingescha- de dagrijverlichting en de markeringslichten keld na het stilzetten van de motor, klinkt er achter automatisch aan wanneer card wordt een signaal bij het openen van het bestuur- gedetecteerd of de auto wordt ontgrendeld.
Pagina 124
VERLICHTING EN SIGNALEN (5/6) Als de motor en de lichten uitgescha- keld zijn, de 2 ring op AUTO staat, trekt u de hendel 1 naar u toe: de markeringslichten en dimlichten gaan ongeveer 30 seconden aan samen met de waarschuwingslampjes š...
VERLICHTING EN SIGNALEN (6/6) Mistachterlicht Lichten uit Draai de middelste ring 4 van de Draai weer aan de middelste ring 4tot het schakelaar zo dat het symbool bij het merk- symbool 3 bij het symbool voor mistach- teken 3 staat en laat dan los. terlichten staat.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (1/6) De werking van een ruitenwisserblad Let op de staat van de ruitenwisserbla- den. Hun levensduur hangt van u af: – houd de bladen schoon: reinig de bladen en de ruit regelmatig met water en zeep; – gebruik ze niet op een droge ruit; –...
Pagina 127
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (2/6) Wanneer automatisch wissen is ingescha- keld of de gevoeligheid wordt verhoogd, wordt één wisbeweging uitgevoerd. – de regensensor heeft enkel een onder- steunende functie. Bij beperkte zicht- baarheid moet de bestuurder zijn ruiten- wisser handmatig inschakelen. Bij mist of sneeuwval werkt de ruitenwisser niet altijd automatisch en blijft deze onder uw controle.
Pagina 128
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (3/6) Bij een storing Bijzonderheid Bij een storing van het automatisch wissen, Tijdens het rijden, gaat de wisser langza- schakelt de ruitenwisser over op wissen met mer werken als de auto stopt. intervallen. Van snel continu wissen naar langzaam con- Roep de hulp in van een merkdealer.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (4/6) Bijzondere stand van Opmerking: Om de bladen na vervanging correct terug te plaatsen, moeten de bladen de ruitenwisser voor op de voorruit rusten. Zet het contact aan en (onderhoudsstand) beweeg de schakelaar van de ruitenwisser. In deze stand kunnen de bladen worden op- getild om ze van de voorruit te verwijderen.
Pagina 130
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (5/6) Opmerking: Bij temperaturen onder nul kan de ruitenwisservloeistof aanvriezen op de voorruit en het zicht verminderen. Verwarm de voorruit met behulp van de ontwase- mingsschakelaar voordat u ze reinigt. Ruitensproeier Contact aan: trek de schakelaar 1 naar u toe en laat deze weer los.
RUITENWISSER, RUITENSPROEIER VOOR (6/6) Opmerking: om de goede werking van de koplampsproeier te waarborgen tijdens de winter, moet u de sneeuw van de afdekplaa- tjes van de sproeiers verwijderen en de af- dekplaatjes van de sproeiers ontdooien met behulp van een ontdooispray. Het is echter aanbevolen om op regelmatige tijdstippen hardnekkig vuil op het glas van de koplampen te verwijderen.
RUITENWISSER, -SPROEIER ACHTER (1/2) Om de werking te stoppen, laat u opnieuw de ring 3 draaien. Opmerking: als u de auto door een was- straat rijdt, moet u de ring 3 van de scha- kelaar 1 in ruststand zetten om het automa- tisch wissen uit te zetten.
RUITENWISSER, -SPROEIER ACHTER (2/2) Inschakelen/uitschakelen van de Wanneer er zich obstakels op de achterruit achterruitwisser bevinden (vuil, sneeuw ...), probeert de rui- tenwisser alle obstakels weg te wissen. Als Wanneer de achteruitversnelling wordt inge- een obstakel de beweging van het blad ver- schakeld, wordt het intervalwissen van de hindert, kan het blad stoppen.
BRANDSTOFTANK (1/3) Soort brandstof Bruikbare inhoud van de tank: Raadpleeg voor het tanken de paragraaf “Tanken van brandstof” op de volgende – Ongeveer 50 liter voor uitvoeringen met Gebruik brandstof van goede kwaliteit bladzijde. een benzinemotor; die overeenkomt met de normen die in elk Sluiten: druk het klepje met de hand tegen land zijn vastgelegd en beslist overeenkomt –...
BRANDSTOFTANK (2/3) Tanken van brandstof Met het contact uitgeschakeld, druk met het vulpistool de klep 3 open en steek het pis- tool zo ver mogelijk naar binnen voordat u met tanken begint (spatgevaar). Houd tijdens het tanken het vulpistool in deze stand tot u klaar bent met tanken.
BRANDSTOFTANK (3/3) Tank leeg gereden bij dieselmotor Auto’s met sleutel/afstandsbediening Wijzig of repareer niet zelf het – Zet de contactsleutel in de stand “ON” 2 brandstofsysteem (rekeneen- ➥ 2.3 en wacht een paar minuten voor- heden, bedrading, brandstof- dat u start zodat het brandstofcircuit kan circuit, inspuitstukken of ver- ontluchten;...
REAGENSTANK (1/4) U dient zich te houden aan de wetgeving van het land waarin u zich bevindt. Overtreding van de geldende regelgeving is strafbaar. De werking van de Om reagens bij te vullen, moet de motor startvergrendeling worden afgezet (dus niet stand-by De reagens bestemd is voor dieselmo- bij voertuigen met de Stop and Start- toren voorzien van het SCR (selectieve...
REAGENSTANK (2/4) Vullen (vervolg) Als er reagens overstroomt of op het lakwerk terechtkomt, moet het betroffen gebied snel U kunt de tank bijvullen bij de pomp. met veel water en een zachte doek worden Wanneer het contact uit is, steekt u het vul- gereinigd.
REAGENSTANK (3/4) Onderhoud/actieradius De informatie op het instrumentenpaneel kan worden vergezeld door een geluidssignaal. Controleen Boodschap Wat te doen? waarschuwingslampjes Wanneer het bericht verschijnt als het contact wordt aangezet, hebt u een actieradius van minder dan 2400 km. – “Vul AdBlue bij voor 2400 km” Vul de tank bij of laat een merkdealer de reagenstank bijvullen.
INRIJDEN Benzinemotor Dieselmotor Rijd de eerste 1 000 km niet sneller dan 130 Rijd de eerste 1.500 km niet sneller dan km/uur in de hoogste versnelling en laat de 130 km/uur in de hoogste versnelling en houd motor met niet meer dan 3 000 tot 3 500 tr/ het toerental onder 2.500 tr/min.
CONTACTSLOT: auto met sleutel stand: “ON” 2 Het contact staat aan. Accessoires (radio, enzovoort) worden ge- bruikt. stand: “START” 3 Indien de motor niet aanslaat, moet u de contactsleutel terug draaien tot de controle- lampjes uit gaan voor u opnieuw kunt star- ten.
STARTEN, STOPPEN VAN DE MOTOR: auto met sleutel É Stoppen van de motor Dieselmotor Laat de motor stationair draaien en draai de – Draai de contactsleutel in de stand “ON" sleutel terug in de stand LOCK 0. 2 en houd de sleutel in die stand totdat het controlelampje voorverwarming ge- doofd is;...
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (1/3) “Handsfree” starten met achterklep open In dat geval mag de kaart zich niet in de ba- gageruimte bevinden, om te vermijden dat u ze kwijtraakt. Verantwoordelijkheid van de bestuurder tijdens het parke- ren of stoppen van de auto Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een afhankelijke volwassene...
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (2/3) Trap het rem- of koppelingspedaal in en plaats de kaart 3 (knopzijde) gedurende on- geveer twee seconden op het plaatsingsge- bied 4. Druk op de knop 2 om de auto te starten. De boodschap dooft.
DE MOTOR STARTEN, STOPPEN: auto met kaart (3/3) Als de kaart niet in het interieur aanwezig is Controleer, als u de auto ver- of als de kaartaccu bijna leeg is als de auto laat en vooral als u de kaart bij stilstaat en u de motor wilt uitzetten, ver- u hebt, of de motor volledig is schijnt het bericht “Kaart afwezig druk lang...
FUNCTIE STOP AND START (1/4) Dit systeem zorgt voor een lager brandstof- De uitrustingen van de auto blijven in wer- verbruik en vermindert de uitstoot van broei- – Wanneer de voertuigsnelheid gedurende king terwijl de motor stilstaat. kasgassen. Het systeem wordt automatisch circa een seconde nul is of, afhankelijk De stuurbekrachtiging werkt mogelijk niet ingeschakeld wanneer de auto begint te...
FUNCTIE STOP AND START (2/4) Verhinderen dat de motor op Stand-by uitschakelen stand-by wordt gezet Voor auto’s met automatische versnel- lingsbak: In bepaalde omstandigheden, zoals bij in- voegen op een kruispunt, is het mogelijk om – bij openen van het bestuurdersportier; bij geactiveerd systeem de motor draaiende te houden om snel te kunnen starten.
FUNCTIE STOP AND START (3/4) Omstandigheden waarbij de Voor auto’s met een handgeschakelde – de helling is te steil voor auto’s met auto- versnellingsbak: matische transmissie; motor niet op stand-by wordt – de functie “Helder zicht” is ingeschakeld gezet – als het bestuurdersportier wordt ge- ➥...
FUNCTIE STOP AND START (4/4) Inschakelen, uitschakelen van Bijzonderheid van het automatisch weer starten van de motor de functie Onder bepaalde omstandigheden kan de Druk de schakelaar 1 in om de functie uit te motor vanzelf weer starten om uw veiligheid schakelen.
Pagina 152
BIJZONDERHEDEN VAN DE UITVOERINGEN MET EEN BENZINEMOTOR (1/2) Onder bepaalde omstandigheden, zoals: Indien u één van de hiervoor genoemde sto- ringen constateert, dient u uw auto zo spoe- – te lang doorrijden als het waarschuwings- dig mogelijk door een merkdealer te laten lampje brandstofreserve brandt;...
BIJZONDERHEDEN VAN DE DIESELUITVOERINGEN (1/2) Toerental van de dieselmotor Voorzorgen in de winter Dieselmotoren hebben een inspuitpomp die Om problemen bij vorst te voorkomen: ervoor zorgt dat het afgestelde motor- – zorg dat de accu steeds goed geladen is; toerental in geen van de versnellingen kan worden overschreden.
VERSNELLINGSHENDEL, HANDREM Handrem Vastzetten Trek de handgreep 3 omhoog. Controleer Vrijzetten of de auto blijft stilstaan. Het controlelampje Trek de handgreep 3 iets omhoog waarna u op het instrumentenpaneel licht op. de knop 2 indrukt en de handgreep omlaag duwt. Het rode controlelampje op het in- strumentenpaneel blijft branden, het bericht...
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (1/4) In alle andere gevallen, bijvoorbeeld als de motor is afgeslagen of in stand-by is door de werking van Stop and Start ➥ 2.8, de elektronische parkeerrem wordt niet automatisch ingeschakeld. De handbediening moet dan gebruikt worden. Voor bepaalde modellen in sommige landen wordt de rem niet automatisch vastgezet.
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (2/4) Automatische werking (vervolg) Handbediend Opmerking: in sommige situaties (automa- U kunt de elektronische parkeerrem met de tische parkeerrem defect, handmatig ont- hand bedienen. grendelen van de automatische parkeerrem, Handmatig vastzetten van de enz.), klinkt er een geluidssignaal en ver- automatische parkeerrem schijnt het bericht “Parkeerrem aantrekken”...
Pagina 159
ELEKTRONISCHE PARKEERREM (3/4) Parkeren met vrijgezette automatische par- keerrem (bijvoorbeeld als het vriest): – schakel een versnelling of stand P in: de aandrijfwielen worden mechanisch ver- grendeld door de aandrijfas; – stop de motor door te drukken op de start/stopknop 1 of door de contactsleu- tel 2 te draaien;...
DE AUTOHOLD-FUNCTIE Voorwaarden voor het onderbreken van De auto is gestopt (bijvoorbeeld bij een rood de remkracht verkeerslicht, een kruispunt, een file, enz.), de functie waarborgt de remkracht zelfs Aan de volgende voorwaarden moet worden wanneer de bestuurder het rempedaal los- voldaan: laat.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (1/8) Vrijloopfunctie Het brandstofverbruik is goedgekeurd over- Afhankelijk van de auto beschikt u over ver- eenkomstig een voorgeschreven standaard- schillende functies die u kunnen helpen het Bij auto’s met een automatische transmissie methode. brandstofverbruik te verminderen: (afhankelijk van de auto) wordt in de rem- Deze methode is voor alle autofabrikanten –...
Pagina 163
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (2/8) Op Instrumentenpaneel A, B, C Waarschuwingslampje voor overschakelen naar de volgende of D versnelling 1 Afhankelijk van de auto, kan de informatie- Afhankelijk van de auto geeft een waar- weergave worden ingedeeld en geperso- schuwingslampje op het instrumentenpa- naliseerd aan de hand van de personalise- neel het beste moment aan om naar een...
Pagina 164
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (3/8) Indicatielampje rijstijl 2 Dit lampje informeert u in real time over uw rijstijl. De indicator 2 waarschuwt u. Hoe meer blaadjes op 2 worden weergege- ven, hoe soepeler en zuiniger u rijdt. Als u deze indicator regelmatig volgt, daalt het brandstofverbruik van uw auto.
Pagina 165
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (4/8) Acceleratie-indicator Eco 3 Deze informeert u in real time of er sprake is van een matige of sterke acceleratie. Dit wordt weergegeven met de waarschu- wingslampje 3: – groen: acceleratie is matig en correct; –...
TIPS VOOR HET RIJDEN, ECO-MODUS (5/8) Een algemene melding van 0 tot 100 geeft u de mogelijkheid om uw prestaties als zuinige bestuurder in te schatten. Hoe hoger het cijfer, hoe lager het brandstof- verbruik. De tips voor zuinig rijden worden u gegeven om uw prestaties te verbeteren.
Pagina 167
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (6/8) stand ECO Tijdens het rijden kan de ECO-modus tijde- lijk worden uitgezet om de motor weer op De ECO-modus is een functie die het brand- volle kracht te laten werken. stofverbruik zo laag mogelijk houdt. Druk daartoe het gaspedaal diep in.
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (7/8) – Rijden met hoge snelheid stimuleert – Geef op een helling geen gas bij: houd het brandstofverbruik van het voertuig het gaspedaal bij voorkeur in dezelfde enorm. stand. Voorbeelden (bij constante snelheid): – Bij een moderne auto is het niet nodig bij het schakelen tweemaal te ontkoppelen –...
Pagina 169
TIPS VOOR HET RIJDEN, ZUINIG RIJDEN (8/8) – Bij auto’s die zijn uitgerust met een niet-automatische airconditioning, schakelt u de airconditioning uit als deze niet nodig is. Tips voor zuinig rijden en minder luchtverontreiniging: Open bij zeer warm weer of als de auto in de zon heeft gestaan enkele minuten de portieren voordat u start, zodat de hete lucht uit de auto kan ontsnappen.
TIPS VOOR ONDERHOUD EN MINDER LUCHTVERONTREINIGING – Luchtfilter, brandstoffilter: een vervuild Uw auto voldoet aan de eisen voor recycling Voor een goede werking van het uitlaatsys- aan het einde van de gebruiksduur, die van teem en het handhaven van de emissie- filterelement vermindert het rendement.
MILIEU Emissies Uw auto is ontwikkeld met een zo groot – De auto moet aan het eind van zijn be- mogelijke aandacht voor het milieu gedu- staan door een gespecialiseerd bedrijf De auto is zo ontworpen dat deze minder rende zijn gehele bestaan: bij zijn fabrica- worden gesloopt om te worden gerecy- broeikasgassen (CO2) uitstoot tijdens het ge, tijdens zijn gebruik en ten slotte als hij...
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (1/6) De werking van het systeem Wanneer de auto ermee is uitgerust, waar- schuwt dit systeem voor verlies van span- Dit systeem detecteert een verlies van span- ning in een of meerdere banden. ning in een van de banden door tijdens het Het systeem kan worden geïdentificeerd rijden de snelheid van de banden te meten.
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (2/6) Werkingsomstandigheden Reset van de referentiewaarde – aanzienlijke wijziging van de belading of verdeling van de belading aan één kant voor bandenspanning Het systeem moet worden gereset met van de auto; een spanning zoals vermeld op het ban- Deze gebeurt: –...
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (3/6) Bandendruk init. lang druk- Resetprocedure – druk kort op de schakelaar 3 of 4 om naar de pagina “Bandendruk init. lang druk- Contact aan, auto staat stil: ken” te gaan; – voor voertuigen met een instrumentenpa- –...
Pagina 175
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (4/6) De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure. Treeplank Boodschappen Interpretatie – Bandendruk init. bij stilstand Het bericht verschijnt onderweg. Als u de spanning van de vier banden wilt resetten, stop dan de auto. Bandendruk init.
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (5/6) Corrigeren van de Elke keer dat een wiel/band wordt verwis- seld, moet de bandenspanning worden ge- bandenspanning corrigeerd en moet de referentiewaarde De spanningen van de vier banden voor de bandenspanning worden gereset. moeten koud worden ingesteld (raad- pleeg het label op de zijkant van het bestuur- Reservewiel dersportier).
Pagina 177
WAARSCHUWING BIJ VERLIES VAN BANDENSPANNING (6/6) De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band). Controleen Boodschappen Interpretatie waarschuwingslampjes Dit geeft aan dat er een te lage bandenspanning of lekke band is gedetecteerd. Banden oppompen en initialiseren Controleer en stel de spanning van de vier banden in koude toestand in en reset het systeem.
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (1/5) Reset van de referentiewaarde voor bandenspanning Deze gebeurt: – wanneer de referentiespanning in de banden moet worden gewijzigd om aan- gepast te zijn aan de gebruiksomstandig- heden (onbelast, belast, rijden op de au- tosnelweg ...); – na het wisselen van de wielen (dit wordt echter afgeraden);...
Pagina 179
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (2/5) – druk lang (ongeveer 3 seconden) op knop 4 om het resetten te starten. De knipperende banden gevolgd door de boodschappen “Inleren bandsp. bezig” en daarna “Plaatsbepaling banden actief” wijst erop dat het verzoek om de referen- tiewaarde voor bandenspanning te reset- ten is bevestigd.
Pagina 180
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (3/5) De onderstaande tabel toont de mogelijke berichten voor de bandenresetprocedure. Treeplank Weergaven Boodschappen Interpretatie (afhankelijk van de auto) Bandendruk init. lang drukken Begin met ingeschakeld contact en stilstaande auto met het re- setten van de spanning van alle vier de banden door de scha- kelaar 4 OK ingedrukt te houden.
Pagina 181
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (4/5) Corrigeren van de Vervangen van wielen/banden bandenspanning Voor dit systeem zijn specifieke uitrustingen nodig (wielen, wieldoppen, enz.). ➥ 5.13. De spanningen van de vier banden Raadpleeg een merkdealer voor het vervan- moeten koud worden ingesteld (raad- gen van de banden en om de geschikte ac- pleeg het label op de zijkant van het be- cessoires voor het systeem te kennen die stuurdersportier).
Pagina 182
BANDENSPANNING-CONTROLESYSTEEM (5/5) De informatie op het instrumentenpaneel duidt op mogelijke bandenspanningsstoringen (bijv. een leeggelopen of lekke band). ® Waarschuwingslampje dwingt u, voor uw veiligheid, direct te stoppen zonder het verkeer in gevaar te brengen. Controleen Boodschappen Weergaven Interpretatie waarschuwingslampjes (afhankelijk van de auto) Het wiel en de bijbehorende spanningswaarde worden geel weergegeven.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (1/6) ABS (antiblokkeersysteem van Afhankelijk van de auto, kunnen deze be- staan uit: de wielen) – ABS (antiblokkeersysteem); Bij krachtig remmen, voorkomt het ABS het blokkeren van de wielen, waardoor de – ESC (elektronisch stabiliteitspro- remweg beheersbaar en de auto bestuur- gramma) met onderstuurcontrole en baar blijft.
Pagina 185
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (3/6) Elektronisch Onderstuurcontrole In sommige situaties (rijden op een heel zachte ondergrond: bv. sneeuw, modder of stabiliteitsprogramma ESC Dit verbetert de werking van het ESC bij rijden met sneeuwkettingen), kan het sys- met onderstuurcontrole en sterk onderstuur van de auto (als de voor- teem de kracht van de motor verminderen wielen hun grip verliezen).
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (4/6) Noodstopbekrachtiging Remanticipatie Afhankelijk van de auto anticipeert het sys- Dit systeem is een aanvulling op het ABS dat teem, als u snel het gaspedaal loslaat, op zorgt voor het verminderen van de remweg het remmen om de remweg te verminderen.
HULP- EN CORRECTIESYSTEMEN TIJDENS HET RIJDEN (5/6) Hulp bij wegrijden op een helling Afhankelijk van de helling van de weg helpt dit systeem de bestuurder bij het wegrijden op een helling. Het voorkomt dat de auto achteruit rolt, door automatisch de remmen vast te zetten als de bestuurder het rempe- Het systeem van de hulp bij het daal loslaat om het gaspedaal te bedienen.
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (1/5) Op basis van informatie van de camera 1 waarschuwt de functie de bestuurder wan- neer een doorgetrokken of onderbroken streep wordt overschreden of als de auto de berm nadert (bermplank, vangrail, stoep, op- hoging, enz.) zonder dat de richtingaanwij- zers zijn ingeschakeld.
Pagina 190
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (2/5) Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane departure gedeactiveerd” (of, afhankelijk van de auto “Lane Keeping gedeactiveerd”) op het instrumentenpaneel te selecteren. Het controlelampje op het instru- mentenpaneel gaat uit..
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (3/5) Tijdelijk niet beschikbaar Omstandigheden waarin het systeem niet wordt – De streep wordt zeer snel overschreden; ingeschakeld – er wordt continu over een streep gere- Het systeem kan niet worden ingeschakeld den; wanneer: – ongeveer vier seconden na het wisselen –...
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (4/5) storingen – druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu “RIJHULPSYSTEMEN” weer te geven. In geval van een storing worden de indicato- Druk op de schakelaar 8 OK; ren linker- en rechterstreep (en, afhankelijk –...
Pagina 193
WAARSCHUWING BIJ VERLATEN VAN RIJSTROOK (5/5) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem –...
RIJSTROOKASSISTENT (1/6) Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, damp enzo- voort). Met behulp van de informatie van de camera 1 activeert de functie een corrige- rende actie op het besturingssysteem van de auto wanneer een doorgetrokken of on- derbroken streep wordt overschreden of als de auto de berm nadert (bermplank, vang- rail, stoep, ophoging, enz.) zonder dat de...
RIJSTROOKASSISTENT (2/6) Als u de functie wilt uitschakelen, drukt u zo vaak als nodig op de schakelaar 2 om “Lane Keeping gedeactiveerd” op het instrumen- tenpaneel te selecteren. Het controlelampje op het instru- mentenpaneel gaat uit.. Opmerking: functie “Rijstrookassistent” uitschakelt, wordt ook de functie “Waarschuwen bij verlaten van rij- strook”...
Pagina 196
RIJSTROOKASSISTENT (3/6) Bijzondere gevallen In deze gevallen: – activeert de functie een actie op de stuur- Bij het gebruik van de functie: inrichting van de auto om de verplaat- – Als het systeem geen actie van de be- singsrichting van de auto te corrigeren; stuurder op het stuurwiel detecteert, ver- ...
Pagina 197
RIJSTROOKASSISTENT (4/6) Tijdelijk niet beschikbaar Omstandigheden waarin het systeem niet wordt – De streep wordt zeer snel overschreden; ingeschakeld – er wordt continu over een streep gere- den; Het systeem kan niet worden ingeschakeld – ongeveer vier seconden na het wisselen wanneer: van baan;...
Pagina 199
RIJSTROOKASSISTENT (6/6) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem – Bij een botsing kan de uitlijning van de camera worden gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
DODEHOEKWAARSCHUWING (1/7) Bijzonderheid Op basis van de informatie van de senso- ren aan elke kant van de achterbumper Zorg ervoor dat de radarzone C niet bedekt (zone C), wordt de bestuurder gewaar- is (stickers, modder, sneeuw, enz.). schuwd: Als een radar bedekt is, verschijnt het be- –...
Pagina 201
DODEHOEKWAARSCHUWING (2/7) – Druk nogmaals op de schakelaar 5 OK om de functie in of uit te schakelen: functie ingeschakeld < functie uitgeschakeld Inschakelen/uitschakelen – Druk herhaaldelijk op 3 of 4 om het menu “Instellingen” weer te geven. Druk op de schakelaar 5 OK;...
Pagina 202
DODEHOEKWAARSCHUWING (3/7) Indicator 6 Werking Op elke binnenspiegel 7 bevindt zich een in- De functie waarschuwt als de snelheid van dicator 6. de auto hoger wordt dan circa 15 km/u: – als zich een auto in de dode hoek A be- Opmerking: reinig de binnenspiegels 7 re- vindt en deze in dezelfde richting rijdt als gelmatig zodat de indicatoren 6 zichtbaar...
DODEHOEKWAARSCHUWING (4/7) Display E Omstandigheden waarin de dodehoekwaarschuwing niet Richtingaanwijzer ingeschakeld, het werkt waarschuwingslampje 6 knippert als de functie een auto in het waarschuwingsge- – Tijdens het rijden op een weg met bied van de dode hoek detecteert en/of een scherpe bochten;...
Pagina 204
DODEHOEKWAARSCHUWING (5/7) storingen Als het systeem een storing detecteert, ver- schijnt het bericht “Controleer zijsensoren” op het instrumentenpaneel. Ga naar een merkdealer. – De detectiecapaciteit van het systeem volgt een stan- daardrijvakbreedte. Als u op een breed rijvak rijdt, kan het systeem geen auto’s detecteren in de dode hoek.
Pagina 205
DODEHOEKWAARSCHUWING (6/7) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De bestuurder moet zijn snelheid altijd aanpassen aan het verkeer, ongeacht de aanwijzingen van het systeem. Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem.
Pagina 206
DODEHOEKWAARSCHUWING (7/7) Beperkingen voor de werking van het systeem – De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen. – Kleine voorwerpen die dichtbij de auto bewegen (motoren, fietsen, voetgangers, enz.) worden mogelijk niet door het systeem her- kend.
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (1/4) Deze functie wordt ingeschakeld als de auto rijdt met een snelheid van ongeveer 30 tot 200 km/u. Plaats van de camera 1 Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.). Plaats van de radar 2 Zorg ervoor dat het radargebied niet wordt geblokkeerd (door vuil, modder, sneeuw of een slecht gemonteerde nummerplaat voor)
Pagina 208
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (2/4) – druk herhaaldelijk op 5 of 6 om het menu “Afstand waarsch.” weer te geven. Druk op de schakelaar 7 OK; – druk nogmaals op de schakelaar 7 OK om de functie in of uit te schakelen: functie ingeschakeld <...
Pagina 209
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (3/4) – C (oranje): het tijdsinterval is ongeveer 1 tot 2 seconden (onvoldoende afstand tussen de twee voertuigen); – D (rood): het tijdsinterval is ongeveer 1 seconde of minder (de afstand tussen de twee voertuigen is veel te kort). Als de afstand tussen de twee auto’s minder Het interval wordt alleen ge- is dan ongeveer 0,5 seconde, worden de in-...
Pagina 210
WAARSCHUWING VEILIGHEIDSAFSTAND (4/4) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Werkzaamheden/reparaties van het systeem – Bij een botsing wordt de uitlijning van de radar en/of camera mogelijk gewijzigd, wat gevolgen kan hebben voor de correcte werking ervan. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer.
Pagina 211
ACTIEVE NOODSTOP (1/8) Afhankelijk van het reactievermogen van de bestuurder kan het systeem helpen bij het remmen om schade te beperken of een bot- sing te voorkomen. Plaats van de camera 1 Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt (door vuil, modder, condens enz.).
Pagina 212
ACTIEVE NOODSTOP (2/8) Werkzaamheden Detectie van auto’s Tijdens het rijden zal het systeem in geval van een botsing met het voorliggende voer- tuig: – waarschuwen voor botsingsgevaar: bij een voertuigsnelheid tussen 7 en 170 km/u verschijnt het rode bericht “Remmen” op het instrumentenpaneel 3 en hoort u een waarschuwingssignaal.
Pagina 213
ACTIEVE NOODSTOP (3/8) Detectie van voetgangers en fietsers (afhankelijk van de auto) Bij kans op een botsing met een fietser of voetganger terwijl het voertuig rijdt, zal het systeem: – waarschuwen voor botsingsge- vaar: bij een voertuigsnelheid tussen 7 en 80 km/u verschijnt het rode bericht “Remmen”...
ACTIEVE NOODSTOP (4/8) – Druk herhaaldelijk op 6 of 7 om het menu “Actief remmen” weer te geven en druk op de schakelaar 8 OK. Druk opnieuw op de schakelaar 8 OK om de functie in of uit te schakelen: functie ingeschakeld <...
Pagina 216
ACTIEVE NOODSTOP (6/8) Actieve noodstop Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. De activering van deze functie wordt mogelijk vertraagd of niet uitgevoerd als de bestuurder een actie uitvoert (op het stuurwiel, de pedalen, enz.).
Pagina 217
ACTIEVE NOODSTOP (7/8) Storingen van het systeem Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals: – een complexe omgeving (metalen brug, tunnel enzovoort); – slechte weersomstandigheden (sneeuw, hagel, ijzel enzovoort); – slecht zicht (nacht, mist enzovoort); –...
Pagina 218
ACTIEVE NOODSTOP (8/8) Uitschakelen van de functie Schakel de functie uit in deze gevallen: – de knipperlichten niet werken; – de camerazone beschadigd is (bijv. de binnen- of buitenkant van de voorruit); – De voorkant van de auto is beschadigd (impact, krassen op de radar enz.); –...
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (1/2) De vermoeidheidsdetectie is een nuttige functie op eentonige wegen (zoals autosnel- wegen). Het rijgedrag van de bestuurder wordt ge- analyseerd met inachtneming van de ge- beurtenissen om u te informeren bij elk risico op vermoeidheid, zoals: – stuurwielbeweging; –...
Pagina 220
WAARSCHUWING VERMOEIDHEIDSDETECTIE (2/2) Opmerking: – druk de schakelaar 3 achtereenvolgens omhoog of omlaag tot u bij het menu – Als de waarschuwing niet verdwijnt als u “Waarschuwing vermoeidheidsdetectie” drukt op 2 OK, wordt de piep herhaald. komt en druk op de schakelaar 2 OK. –...
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (1/4) Opmerking: zorg ervoor dat de voorruit niet Als een auto met een navigatiesysteem in is bedekt (door vuil, modder, damp enzo- een land rijdt met andere snelheidseenhe- voort). den dan die van de auto, wordt de snel- heidslimiet weergegeven in de eenheid van Voor auto’s die hiermee zijn uitgerust, wordt het desbetreffende land, samen met de om-...
Pagina 222
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (2/4) – druk herhaaldelijk op 4 of 5 tot u het menu “Instellingen” bereikt; druk dan op 6 – druk herhaaldelijk op 4 of 5 tot u het menu “RIJHULPSYSTEMEN” bereikt; druk dan op 6 OK; – druk herhaaldelijk op 4 of 5 tot u het menu “Waarschuwing voor snelheid”...
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (3/4) Werkzaamheden Verandering van de ingestelde Als de snelheidslimiet wordt overschreden, knippert de cirkel rond het verkeersbordsym- maximumsnelheid bool 7 en is tegelijkertijd een geluidssignaal Controleen waarschuwingslampjes Als de melding over de maximumsnelheid te horen om de bestuurder te waarschuwen De functie geeft de volgende waarschu- afwijkt van de gedetecteerde snelheids- (afhankelijk van de auto).
Pagina 224
DETECTIE VAN VERKEERSBORDEN (4/4) storingen Het systeem kan de snelheidsbeperking niet detecteren: – de voorruit niet schoon is; – de camera verblind wordt door de zon; – bij onvoldoende zicht (‘s nachts, bij mist, enz.); – als de verkeersborden onleesbaar (door sneeuw, enz.) of verborgen zijn (achter een andere auto of bomen);...
SNELHEIDSBEGRENZER (1/4) Bediening De snelheidsbegrenzer is een functie die u helpt om een door u gekozen maximum- 1 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit. snelheid niet te overschrijden. 2 Schakelaar Snelheidsregelaar aan/uit. Afhankelijk van de auto is de snelheids- begrenzer gekoppeld aan de functie 3 Schakelaar om de maximumsnelheid te “Afdalingssnelheidscontrole”...
SNELHEIDSBEGRENZER (2/4) Het rijden Inschakelen Wanneer een maximumsnelheid is ingesteld Gebruik schakelaar 1. Het waarschuwings- maar nog niet is bereikt, gaat het rijden zoals lampje 7 wordt grijs weergegeven. Het be- bij een auto zonder de functie snelheidsbe- richt “Begrenzer Ingeschakeld” verschijnt grenzer.
SNELHEIDSBEGRENZER (3/4) Overschrijden van de ingestelde Onmogelijkheid om de ingestelde maximum snelheid vast te houden snelheid Tijdens een steile afdaling kan het zijn dat Het blijft altijd mogelijk de ingestelde maxi- het systeem de maximumsnelheid niet kan mum snelheid te overschrijden door: zo snel aanhouden;...
SNELHEIDSBEGRENZER (4/4) Onderbreken van de functie Uitschakelen van de functie De werking van de snelheidsbegrenzer De functie snelheidsbegrenzer wordt onder- wordt opgeschort als u drukt op de schake- broken: laar 5 (0). De maximumsnelheid wordt op- – als u op de schakelaar 1 drukt. In dit geslagen en op het instrumentenpaneel grijs geval wordt er geen snelheid meer in het weergegeven.
SNELHEIDSREGELAAR (1/5) 4 Uitschakelen van de functie (de inge- stelde snelheid blijft in het geheugen) (0). 5 Schakelaar Snelheidsbegrenzer aan/uit. Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Ook met deze extra rijhulp is de bestuurder altijd verplicht om De snelheidsregelaar is een functie die u De functie “Afdalingssnelheidscontrole”...
SNELHEIDSREGELAAR (2/5) Inschakelen Instellen van de snelheid Het rijden Gebruik schakelaar 1. Druk, terwijl de auto rijdt met een constante Als een snelheid in het geheugen is vastge- snelheid hoger dan ongeveer 30 km/u, op legd en de functie snelheidsregelaar is inge- Het waarschuwingslampje 7 wordt grijs de schakelaar 2 (SET/-) of de schakelaar 3 schakeld, kunt u uw voet van het gaspedaal...
SNELHEIDSREGELAAR (3/5) Sneller rijden dan de gekozen snelheid U kunt de snelheid van de auto altijd verho- gen door het gaspedaal in te drukken. Zo lang u te snel rijdt, knippert de ingestelde snelheid rood op het instrumentenpaneel. Laat daarna het gaspedaal los: na enkele secondes gaat uw auto automatisch weer met de oorspronkelijk ingestelde snelheid Snelheidsregelaar met vastgehouden...
Pagina 232
SNELHEIDSREGELAAR (4/5) Onderbreken van de functie Oproepen van de ingestelde snelheid NB: als de eerder opgeslagen snelheid veel hoger is dan de actuele snelheid, trekt de Als een snelheid in het geheugen is opge- De functie wordt uitgeschakeld als u drukt auto snel op naar deze hogere snelheid.
Pagina 233
SNELHEIDSREGELAAR (5/5) Uitschakelen van de functie Het controlelampje 7 verdwijnt om te beves- tigen dat de functie niet langer actief is. De functie snelheidsregelaar wordt onder- broken: – als u op de schakelaar 1 drukt. In dit geval wordt er geen snelheid meer in het geheugen opgeslagen;...
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (1/15) Met de adaptieve snelheidsregelaar (of de De adaptieve snelheidsregelaar kan, afhan- Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar bij kelijk van de rijomstandigheden (verkeer, voertuigen met een automatische versnel- weer, enz.), als volgt worden ingeschakeld: lingsbak) kunt u op basis van informatie van –...
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (2/15) Plaats van de camera 1 Bedieningsknoppen Zorg ervoor dat de voorruit niet is bedekt 3 Veilige afstand instellen (door vuil, modder, condens enz.). 4 Uitschakelen van de functie (de inge- stelde snelheid blijft in het geheugen) (0). Plaats van de radar 2 5 Adaptieve snelheidsregelaar, hoofdscha- ...
Pagina 236
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (3/15) Weergaven Controlelampje van de adaptieve snelheidsregelaar. Voorligger. Opgeslagen veilige afstand. Opgeslagen kruissnelheid. 2.96...
Pagina 237
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (4/15) Inschakelen De kruissnelheid moet minstens 30 km/u zijn. Gebruik schakelaar 5. De kruissnelheid 11 vervangt de streepjes Het controlelampje wordt en het controlelampje , en grijs en de melding “Adaptieve regelaar ON” de kruissnelheid wordt groen om te bevesti- verschijnt in combinatie met streepjes op het gen dat de snelheidsregelaar actief is.
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (5/15) Bewaking veilige afstand inschakelen Zodra de snelheidsregelaar is ingeschakeld, verschijnt de standaard veilige afstand 10 in het groen op het instrumentenpaneel. De standaard veilige afstand komt overeen met ongeveer twee seconden (zie de vol- gende pagina’s). Als het systeem een voertuig detecteert in uw rijstrook, verschijnt de omtrek van een voertuig 9 boven de afstandsmeter 10 op het instrumentenpaneel.
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (7/15) Stoppen en Starten Onderbreken van de functie Bij voertuigen met een automatische ver- U kunt de functie als volgt in stand-by zetten: snellingsbak past het systeem, als de voor- – druk op de schakelaar 4 (0); ligger vertraagt, de snelheid aan en komt –...
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (8/15) Stand-by afsluiten Afhankelijk van de situatie geeft het systeem een geluidssignaal in combinatie met: Op basis van de opgeslagen – de oranje waarschuwing E als de aan- kruissnelheid dacht van de bestuurder vereist is; Als een snelheid in het geheugen is opge- slagen, kan deze in de juiste omstandighe- –...
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (9/15) storingen Als de radardetectiezone door iets wordt bedekt of als het signaal wordt gestoord, Als er een storing is in de werking van de verschijnt het bericht “Radar voor geen adaptieve snelheidsregelaar, verschijnt het zicht” en wordt de werking van de adaptieve bericht “Controleer regelaar”...
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (10/15) Beperkingen van de werking van Wat niet door het systeem wordt gedetec- Detectie in een bocht teerd: het systeem Als u een bocht inrijdt, kan de radar en/of – voertuigen die op kruispunten aankomen: camera wellicht tijdelijk niet in staat zijn om Autodetectie afritten (bijv.
Pagina 244
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (11/15) Detectie van voertuigen in aangrenzende Auto’s die verborgen zijn door – voertuigen die voorwerpen transporteren rijstroken hoogteverschillen in de weg die langer zijn dan de lijn; Het systeem kan voertuigen detecteren die Het systeem kan geen voertuigen detecte- –...
Pagina 245
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (12/15) Stilstaande en langzaam rijdende – voorliggers 12 die wisselen van rijstrook voertuigen en zo een stilstaande auto onthullen 13 (bijv. P); Als uw snelheid hoger is dan ongeveer 50 km/u, is er geen detectie: – wanneer het voertuig stilstaat 14, wan- neer u van rijstrook wisselt (bijv.
Pagina 246
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (13/15) Geen detectie van vaste obstakels en Detectie van voertuigen die met hoge kleine objecten snelheid in de rijstrook komen Wat niet door het systeem wordt gedetec- Als uw voertuig wordt ingehaald door een teerd: ander voertuig dat met hoge snelheid rijdt 15 (motor, auto, etc.) en dit voertuig komt tijde- –...
Pagina 247
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (14/15) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Dit is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijkheid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven. De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
Pagina 248
ADAPTIEVE SNELHEIDSREGELAAR (15/15) Storingen van het systeem Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem storen of de correcte werking ervan verhinderen, zoals: – de voorruit of de bumper is bedekt in de radarzone (door vuil, ijs, sneeuw, condensatie, kentekenplaat, enz.); – een complexe omgeving (tunnel, enz.); –...
SNELWEG- EN FILEHULP (1/17) De werking van de Stop and Go Snelweg- en filehulp is een rijhulpsysteem voor gebruik op de snelweg, tijdens lange adaptieve snelheidsregelaar – de bestuurder moet zich houden aan de ritten en in files. maximumsnelheden en veilige afstanden De Stop and Go snelheidsregelaar gebruikt Afhankelijk van het voertuig omvat dit sys- die gelden in het land waar hij rijdt;...
SNELWEG- EN FILEHULP (2/17) Rijstrookcentrering Aanvullende informatie De rijstrookcentrering houdt met behulp Afhankelijk van de auto kan de functie van informatie van een camera de auto in “Snelweg- en filehulp” samen met andere rij- het midden van de rijstrook door de stuurin- hulpfuncties worden gebruikt: richting te bedienen.
Pagina 252
SNELWEG- EN FILEHULP (4/17) Computer 1 Stuurbekrachtiging 4 Actieve voertuigcontrole 7 Ontvangt informatie van de radar en de Bedient de voorwielen om de auto te ver- Dit systeem geeft informatie over de voer- camera om de rijrichting en snelheid (ver- plaatsen volgens de gegevens van com- tuigdynamica door aan de computer 1 (snel- snelling of vertraging) van de auto te bepa-...
SNELWEG- EN FILEHULP (7/17) Bedieningsknoppen Weergaven op het Stuurwiel 21 instrumentenpaneel Veilige afstand instellen De bestuurder moet altijd zijn of haar handen op het stuurwiel houden. Als er Controlelampje Stop and Go adaptieve Actieve functies in stand-by zetten te veel druk wordt uitgeoefend bij het (met opgeslagen kruissnelheid) (0).
SNELWEG- EN FILEHULP (8/17) Functie “Rijstrookcentrering” Opmerking: u moet uw handen op het Opmerking: als u op knop 11 drukt wan- stuurwiel houden wanneer u de functie neer de adaptieve snelheidsregelaar Stop inschakelen “Rijstrookcentrering” gebruikt. Het pictogram and Go niet is geactiveerd, verschijnt het ...
SNELWEG- EN FILEHULP (9/17) Functie “Rijstrookcentrering” op Ook bepaalde acties van de bestuurder kunnen de functie “Rijstrookcentrering” on- stand-by derbreken: De functie “Rijstrookcentrering” gaat auto- – inschakelen van de knipperlichten; matisch op stand-by wanneer: – er wordt te veel kracht gebruikt bij het –...
Pagina 258
SNELWEG- EN FILEHULP (10/17) Opmerking: in sommige situaties detecteert de functie “Rijstrookcentrering” uw handen mogelijk niet meer op het stuurwiel en klinkt er een signaal: – als de auto op een lange rechte baan rijdt en de handen van de bestuurder onbe- weeglijk op het stuur liggen;...
SNELWEG- EN FILEHULP (11/17) In een scherpe bocht Als de bestuurder niet ingrijpt, gaat het Als het voertuig een streep helemaal stuurwiel trillen om aan te geven dat de auto overschrijdt en de rijstrook verlaat, gaat In een scherpe bocht en afhankelijk van de een streep gaat overschrijden en dat de be- de functie “Rijstrookcentrering”...
SNELWEG- EN FILEHULP (12/17) – De Stop and Go adaptieve snelheidsre- gelaar is ingeschakeld. ➥ 2.94; Opmerking: met één druk op de knop 10 worden de functies Stop and Go adaptieve snelheidsregelaar en rijstrook- centrering allebei uitgeschakeld. – Het systeem detecteert langer dan onge- veer 45 seconden geen handen op het stuurwiel.
Pagina 261
SNELWEG- EN FILEHULP (13/17) Tijdelijk niet beschikbaar In bepaalde geografische omstandigheden Als een storing wordt gedetecteerd in de kan de functie worden gestoord, zoals: werking van de Stop and Go adaptieve De radar kan voertuigen detecteren die vóór snelheidsregelaar, verschijnt het bericht –...
Pagina 262
SNELWEG- EN FILEHULP (14/17) De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden. Dit systeem kan niet de taak van de bestuurder overnemen. De bestuurder moet altijd en in alle omstandigheden klaar zijn om te remmen, moet zich altijd houden aan de voorgeschreven snel- heid en veilige afstand, en moet altijd blijven opletten.
Pagina 263
SNELWEG- EN FILEHULP (15/17) De functie “Snelweg- en filehulp” is een extra hulp tijdens het rijden, die nooit de bestuurder kan ontslaan van de verantwoordelijk- heid om zich aan de snelheidslimieten en veilige afstanden te houden en alert te blijven. De bestuurder moet altijd controle houden over de auto.
Pagina 264
SNELWEG- EN FILEHULP (16/17) Uitschakelen van het systeem Schakel het systeem uit indien: – de auto op een bochtige weg rijdt; – de auto wordt gesleept (bij pech); – de auto rijdt met een reservewiel; – de auto een aanhangwagen of caravan trekt; –...
Pagina 265
SNELWEG- EN FILEHULP (17/17) Bepaalde omstandigheden kunnen het systeem verstoren of de correcte werking ervan verhinderen, bijvoorbeeld: – voorruit of radargebied bedekt (met vuil, ijs, sneeuw, condens, enz.). Controleer regelmatig de reinheid en conditie van de voorruit, de ruitenwisserbladen en de bumper; –...
PARKEERHULP (1/6) De werking van het systeem Ultrasoondetectoren die in de bumper van de auto ingebouwd zijn, “meten” de afstand tussen de auto en een obstakel. Deze meting vertaalt zich in geluidssignalen waarvan de frequentie toeneemt naarmate het obstakel dichterbij komt, totdat het een continu geluid wordt wanneer het obstakel ongeveer 20 à...
Pagina 267
PARKEERHULP (2/6) NB: als de rijrichting verandert tijdens een manoeuvre, kan het risico op een botsing met een obstakel mogelijk te laat worden aangegeven. Werking NB: met het display 2 is de omgeving van de auto te zien als aanvulling op de geluids- Het systeem detecteert de meeste obstakels signalen.
Pagina 268
PARKEERHULP (3/6) Als er een obstakel wordt gedetecteerd naast de auto: – weerklinkt er bij het risico op een bot- sing een geluidssignaal met een steeds hogere frequentie naargelang u het ob- stakel nadert, tot het geluidssignaal con- tinu weerklinkt. De groene, oranje en rode zones worden getoond op het dis- play D;...
Pagina 269
PARKEERHULP (4/6) Auto’s zonder een multimediascherm Zet de auto stil en druk op de knop 6 om de parkeerhulp uit te schakelen. Het controle- lampje 5 in de schakelaar licht op. Druk nog- maals op de schakelaar 6 om de functie in te schakelen.
PARKEERHULP (5/6) – Selecteer “VOLUME TOON” om het – wanneer een bedieningsfout wordt gede- volume van de Parkeerhulp met 8 of 9 te tecteerd. wijzigen. Let op: als het voertuig is uitgerust met een trekhaak die door het systeem wordt her- kend, wordt alleen de parkeerhulp achter Parkeerhulp handmatig uitgeschakeld.
Pagina 271
PARKEERHULP (6/6) Werkzaamheden/reparaties van het systeem – In geval van een botsing kan de uitlijning van de sensoren mogelijk worden gewijzigd, waardoor deze wellicht niet meer naar behoren Werken. Schakel de functie uit en neem contact op met een merkdealer. –...
ACHTERUITRIJCAMERA (1/4) Bijzonderheid De 1 achteruitrijcamera bevindt zich op de achterklep. Zorg ervoor dat de 1 camera niet bedekt is (vuil, modder, sneeuw, condens, enz.). Deze functie is een (extra) hulpmiddel. De bestuurder moet altijd opletten en blijft verantwoordelijk. De bestuurder moet altijd op zijn hoede blijven voor plotselinge gebeurtenissen tijdens het rijden: let dus altijd op of er zich bij het ma- noeuvreren geen kleine, smalle obstakels (zoals een kind, dier, kinderwagen, fiets, steen, paaltje enz.) in uw blinde hoek bevinden.
Pagina 273
ACHTERUITRIJCAMERA (2/4) Bewegende tekening 4 Deze wordt in het blauw getoond op het mul- timediascherm 2. Hij geeft de verplaatsings- richting van de auto aan afhankelijk van de stand van het stuurwiel. Het scherm geeft een omgekeerd beeld, Werking Vaste tekening 3 zoals in een spiegel.
ACHTERUITRIJCAMERA (3/4) Storingen Als de achteruitversnelling is ingeschakeld en het systeem een bedieningsfout detec- teert, wordt het multimediascherm tijdelijk zwart 2. Dit kan veroorzaakt zijn door een storing die van invloed is op de camera of het scherm (helderheid, vast beeld, vertraagde commu- nicatie, enz.).
ACHTERUITRIJCAMERA (4/4) Het verschil tussen de geschatte Achteruit een steile helling afrijden Achteruitrijden richting een uitsteeksel afstand en de werkelijke afstand De vaste richtlijnen 3 tonen de afstanden Positie H lijkt verder weg dan de positie J op verder weg dan ze werkelijk zijn. het scherm.
UITPARKEERWAARSCHUWING (1/4) Bijzonderheid Op basis van de informatie van de radars aan elke kant van de achterbumper (zone A) Zorg ervoor dat de radarzone A niet bedekt waarschuwt het systeem de bestuurder als is (stickers, modder, sneeuw, enz.). er een andere auto in de detectiezone ver- De detectiecapaciteit van het systeem Als een radar bedekt is, verschijnt het be- schijnt B.
UITPARKEERWAARSCHUWING (2/4) In-/uitschakelen via het Werking De indicatoren 4 op het multimediascherm tonen aan welke kant de naderende auto is multimediascherm 1 De functie waarschuwt u als er in de zone B gedetecteerd. een auto is die uw auto nadert. Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit- Opmerking: reinig de camera regelmatig schakelen van de functie.
Pagina 278
UITPARKEERWAARSCHUWING (3/4) storingen Als het systeem een storing detecteert, ver- schijnt het bericht “Controleer zijsensoren” op het instrumentenpaneel. Ga naar een merkdealer. Beperkingen voor de werking van het systeem – De radarzone moet schoon blijven en mag niet worden gewijzigd, om de goede werking van het systeem te waarborgen.
Pagina 279
UITPARKEERWAARSCHUWING (4/4) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Het systeem mag in geen geval worden vergeleken met een hindernissensensor of een antibotsingssysteem. Werkzaamheden/reparaties van het systeem –...
Pagina 280
PARKEERHULP (1/5) Inschakelen Bijzonderheden Met behulp van ultrasoon sensoren, zoals aangegeven met de pijlen 3, die in de bum- Bij een stilstaande auto of wanneer u minder Zorg ervoor dat de ultrasoonsensoren, aan- pers van de auto zijn gemonteerd, vindt dan ongeveer 30 km/u rijdt: geduid door de pijlen 3, niet worden verbor- deze functie toegankelijke parkeerplaatsen...
PARKEERHULP (2/5) Werking Opmerking: bij het starten van de auto of na een geslaagde fileparkeermanoeuvre met behulp van het systeem, stelt het systeem Parkeren standaard het manoeuvre om uit te rijden Zolang de auto minder dan 30 km/u rijdt, voor. In andere gevallen kan het standaard- zoekt het systeem naar beschikbare par- manoeuvre worden ingesteld in het multime- keerplaatsen aan de kant van de auto die de...
Pagina 282
PARKEERHULP (3/5) De parkeerplaats wordt vervolgens op het – Laat het stuurwiel los; multimediascherm aangeduid met een – Voer manoeuvres voor en achter uit hoofdletter “P”. door de instructies die op het multime- – Stop de auto; diascherm 1 worden weergegeven te volgen.
PARKEERHULP (4/5) Het manoeuvre annuleren Het controlelampje in de schakelaar 2 gaat Het manoeuvre wordt in de volgende geval- uit, het controlelampje op het instru- len geannuleerd: mentenpaneel gaat uit en er klinkt een ge- luidssignaal om te bevestigen dat het ma- –...
PARKEERHULP (5/5) Deze functie is een extra hulp tijdens het rijden. Deze functie kan in geen geval de waakzaamheid en verantwoordelijkheid van de bestuurder vervangen; deze moet altijd de controle over zijn auto behouden. Zorg ervoor dat tijdens het manoeuvre de verkeersre- gels worden gevolgd die gelden in het land waarin u zich bevindt.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (1/3) Selecteurhendel 1 Starten P: parkeren Met de selecteurhendel 1 in stand P, zet u het contact aan. R: achteruitrijden Om de selecteurhendel uit stand P te ver- N: neutraal plaatsen, moet u het rempedaal indrukken D: automatische werking voordat u de ontgrendelknop 2 indrukt.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (2/3) Stand automatisch Stand handgeschakeld Bijzondere omstandigheden Zet de hendel 1 in stand D. Als de selecteurhendel in stand D staat, be- Als door de helling van de weg of in weegt u de hendel naar links tot hij in stand bochten de automatische werking niet ge- U hoeft de selecteurhendel niet meer te ver- M staat.
AUTOMATISCHE TRANSMISSIE (3/3) Parkeren van de auto Onderhoudsintervallen Als de auto stilstaat, houdt u het rempedaal Raadpleeg het onderhoudsdocument voor ingedrukt en zet u de selecteurhendel in uw auto of een geautoriseerde dealer om na stand P (parkeren): de transmissie staat in te gaan of periodiek onderhoud noodzakelijk neutraal en de voorwielen zijn mechanisch is voor de automatische transmissie.
NOODOPROEP (1/3) Als de auto hiermee is uitgerust, worden de hulpdiensten via de noodoproepfunctie au- tomatisch of handmatig verwittigd (koste- loos) bij een ongeval of als u onwel wordt, zodat ze zo snel mogelijk kunnen komen. Opmerking: de noodoproep werkt: –...
Pagina 289
NOODOPROEP (2/3) Automatische modus In geval van onbedoelde activering kunt u de oproep annuleren door 2 seconden lang te Als de waarschuwingslampje automatische drukken op de 3-knop voordat de verbinding modus 2 groen oplicht, bevestigt dit dat het met het callcenter tot stand komt. automatische systeem is ingeschakeld.
Pagina 290
NOODOPROEP (3/3) Het systeem werkt met een speciale accu. De gebruiksduur van de accu is ongeveer vier jaar (het waarschuwings- lampje 1 wordt rood als deze vier jaar bijna voorbij zijn). Zonder de functie noodoproep is het sys- Raadpleeg een merkdealer. teem niet te volgen en zal niet constant worden bewaakt.
Pagina 291
Hoofdstuk 3: Uw comfort Multi-Sense ................Ventilatieroosters .
MULTI-SENSE Werkingsstand Eco Met het systeem MULTI-SENSE kunt u kiezen uit vier rijstijlmodi waarmee u deze Eco modus gericht op energiebesparing. items kunt instellen: rijstijl, sfeerverlichting, De besturing is soepel en de motor en ver- comfort en motorgeluid (afhankelijk van de snellingsbak zijn zo ingesteld dat er minder auto): brandstof wordt verbruikt.
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (1/2) 1 ventilatieroosters van zijruit 2 ventilatieroosters aan de zijkant 3 ontwasemingssleuf onder de voorruit 4 centrale ventilatieroosters 5 verwarmingsroosters bij de voetenruim- tes voor 7 verwarmingsroosters bij de voetenruimte achter 6 multimediascherm ventilatierooster middenconsole...
VENTILATIEROOSTERS: luchtuitgangen (2/2) Plaatsen voor Plaatsen achter Hoeveelheid lucht Draai de knop 9: Richting Richten rechts/links naar : helemaal open; Beweeg de cursor 11. Richten rechts/links Beweeg de cursor 8. naar : dicht. Richten omhoog/omlaag Gebruik, in geval van stankoverlast in de Beweeg de cursor 11.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (1/3) 9 10 11 Bedieningsknoppen De meters In- en uitschakelen van de airconditioning 1 Regeling van de luchttemperatuur / func- De volgende indicatoren worden weergege- tie “Helder zicht” ven op het multimediascherm A: U kunt de airconditioning inschakelen (con- trolelampje brandt) of uit (controlelampje 2 Ontdooien/ontwasemen van de achterruit 8 Luchttemperatuur.
HANDMATIGE AIRCONDITIONING (2/3) Verdeling van de lucht in het interieur Er zijn vijf mogelijke luchtverdelingen. Draai de schakelaar 5 om uw verdeling te kiezen. De verdeling van de lucht wordt weergege- ven op het multimediascherm. õ De lucht wordt naar de ontwase- mingsroosters onder de voorruit en bij de voorportieren gevoerd.
HANDBEDIENDE AIRCONDITIONING (3/3) Wijzigen van de ventilateursnelheid U kunt de ventilatiesnelheid aanpassen met de knoppen 6 of 7. Het systeem is uitgeschakeld (OFF): de ven- tilatiesnelheid is nul (stilstaande auto). Als de auto rijdt, kunt u echter een kleine lucht- stroom voelen.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop A (1/5) Soft Normal Fast AUTO Manuel Knoppen A S n e l k o p p e l i n g n a a r p a g i n a Airconditioning. Zie voor toegang tot de instellingen van de SYNC: synchronisatiefunctie.
Pagina 299
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop A (2/5) Druk nogmaals op 8 om de functie uit te schakelen of op 2 om de rechterkant apart van de linkerkant te regelen. Het waarschuwingslampje 2 in de knop Soft Normal Fast dooft. Opmerking: de configuratie van de air- conditioning is afhankelijk van de gekozen modus in het menu Multi-Sense.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop A (3/5) Automatische werking De automatische airconditioning garan- deert (met uitzondering van extreme geval- Soft Normal Fast len) een temperatuurcomfort in het interi- eur en het helder houden van de ruiten, bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik. Het systeem werkt op de ventilatiesnelheid, de luchtverdeling, de luchtkringloop, het in- schakelen of uitschakelen van de airconditi-...
Pagina 301
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop A (4/5) Achterruitverwarming Gebruik schakelaar 9. Het ingebouwde con- trolelampje gaat aan. De achterruit wordt nu Soft Normal Fast snel ontwasemd en de elektrische buiten- spiegels worden verwarmd (afhankelijk van de uitvoering). Druk, om deze functie uit te schakelen , opnieuw op de schakelaar 9.
Pagina 302
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop A (5/5) Handmatig gebruik Gebruik schakelaar 3. Het schakelaar- lampje 3 gaat aan. Soft Normal Fast Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen. Ook zal het in de auto, door gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin- ken.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (1/5) Automatische werking 9 Luchtkringloop. 10 “FAST" automatische modus. De automatische airconditioning garan- deert (met uitzondering van extreme geval- 11 “AUTO" automatische modus. len) een temperatuurcomfort in het interi- 12 “SOFT" automatische modus. eur en het helder houden van de ruiten, bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (2/5) Regeling van de Opmerking: de configuratie van de air- conditioning is afhankelijk van de gekozen ventilateursnelheid modus in het menu Multi-Sense. ➥ 3.2. Normaal zorgt het systeem automatisch voor de juiste ventilateursnelheid om de ingestelde temperatuur te bereiken en te handhaven.
Pagina 305
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (3/5) Functie “helder zicht” De lucht wordt naar de uitstroom- sleuven onder de voorruit en de Druk op de knop 3: het ingebouwde contro- voorste zijruiten gevoerd. lelampje gaat branden. De lucht wordt naar de roosters Met deze functie worden de voorruit, de van de zijruiten voorin, de ontwa- zijruiten voor, de achterruit en de buiten-...
Pagina 306
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (4/5) In- en uitschakelen van de airconditioning Normaal schakelt het systeem automatisch de airconditioning in of uit, afhankelijk van de weersomstandigheden. Druk op de knop 2 om de airconditioning uit te schakelen. Het ingebouwde controle- lampje dooft. Achterruitverwarming Druk op de knop 13: het ingebouwde contro- lelampje gaat branden.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop B (5/5) Handbediening Druk op de knop 9: het ingebouwde contro- lelampje gaat branden. Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen. Ook zal het in de auto, door gebrek aan frisse lucht, kunnen gaan stin- ken.
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (1/5) Automatische werking 10 Functie “helder zicht”. 12 en 18 ventilatiesnelheden. De automatische airconditioning garan- deert (met uitzondering van extreme geval- 13 SYNC: synchronisatiefunctie. len) een temperatuurcomfort in het interi- Automatische modi 14, 15 en 16 eur en het helder houden van de ruiten, bij een zo optimaal mogelijk brandstofverbruik.
Pagina 309
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (2/5) Regeling van de temperatuur Druk nogmaals op 13 om de functie uit te schakelen of op 5 om de rechterkant apart Er zijn twee typen instellingen: van de linkerkant te regelen. – afzonderlijke afstelling voor het interieur; Opmerking: de configuratie van de air- –...
Pagina 310
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (3/5) Druk op de knop 10, het ingebouwde controlelampje brandt. Druk op de toets 6 om de werking van de achterruitverwarming te stoppen, het inge- bouwde controlelampje dooft. De ventilatiesnelheid wijzigen: druk op 12 of 18. Om deze functie te verlaten, drukt u ofwel: 14 15 –...
Pagina 311
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (4/5) Uitschakelen van het systeem Achterruitverwarming U schakelt het systeem uit door herhaal- Druk op de knop 6, het ingebouwde controle- delijk op de knop 12 te drukken totdat de lampje brandt. De achterruit wordt nu snel boodschap OFF verschijnt in zone 1.
Pagina 312
AUTOMATISCHE AIRCONDITIONING: knop C (5/5) Luchtkringloop Handmatig gebruik Met een druk op de knop 9 kan de luchtkrin- Deze functie wordt automatisch geregeld, gloop handmatig worden bediend. maar u kunt ze ook handmatig inschakelen. Bij langdurig gebruik van deze stand kunnen de ruiten aan de binnenkant beslaan of weer aanvriezen.
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (1/3) Tips voor het gebruik Verbruik Storingen In sommige gevallen, (airconditioning uit, Het is normaal dat het brandstofverbruik Raadpleeg bij een storing altijd een merk- luchtkringloop in werking, ventilatiesnelheid hoger is (vooral in stadsverkeer) als u de air- dealer.
Pagina 314
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (2/3) Koelvloeistof R-134a Het koelvloeistofcircuit (waarvan sommige componenten hermetisch zijn afgesloten) Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol- bevat fluorhoudende broeikasgassen. gende informatie vinden op sticker A in de motorruimte. De aanwezigheid en de plaats van de in- formatie op sticker A zijn afhankelijk van de auto.
Pagina 315
AIRCONDITIONING: informatie en bedieningsinstructies (3/3) Ñ Koelvloeistof R-1234yf Type airconditioningsvloeistof Afhankelijk van het voertuig, u kunt de vol- (XXX) Type olie in het aircocir- gende informatie vinden op sticker B in de cuit motorruimte. Ontvlambaar product De aanwezigheid en de plaats van de in- formatie op sticker B zijn afhankelijk van de ...
FUNCTIE KWALITEIT VAN DE BUITENLUCHT EN LUCHTZUIVERINGSCYCLUS Raadpleeg de gebruiksaanwijzing van het multimediasysteem om de functie te openen op het multimediascherm 1. Kwaliteit van de buitenlucht De luchtkwaliteit in de auto wordt getoond via een verklarende tekst en een animatie op het multimediascherm.
MULTIMEDIA-UITRUSTING (1/2) Multimediasysteem Geïntegreerde bediening van handsfree telefoon 1 Multimediascherm; 2 Bediening onder het stuurwiel; Gebruik de bedieningen van het stuur 3 voor 3 Bediening bij het stuurwiel; de auto’s die hiermee uitgerust zijn. 4 Microfoon. Gebruik van de telefoon Houd u altijd aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot het gebruik van dit appa-...
MULTIMEDIA-UITRUSTING (2/2) Multimedia-aansluitingen 5 Met de USB-aansluitingen kunnen even- eens door de technische dienst van het U kunt de USB-aansluitingen of de SD- merk goedgekeurde accessoires met een kaartlezer gebruiken om toegang te krijgen maximumvermogen van 12 watt (spanning: tot de multimedia-inhoud van uw accessoi- 5 V) worden opgeladen.
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (1/2) Elektrische ruiten Deze systemen werken: – bij draaiende motor; – nadat de motor is uitgezet totdat een voorportier wordt geopend (beperkt tot ongeveer 12 minuten); – met de motor uit, met gesloten portieren, nadat lang op de startknop is gedrukt. Druk of trek aan de schakelaar van een ruit om deze omhoog of omlaag te zetten tot de gewenste hoogte: de achterruiten kunnen...
ELEKTRISCHE RUITBEDIENING (2/2) Werking van de sneltoets Op afstand sluiten van de ruiten (auto met vier elektrische ruitbedieningen Dit is een aanvulling op de elektrische ruit- met sneltoets). bediening die hiervoor is beschreven. Als u bij het vergrendelen van de portieren Druk of trek kort en krachtig aan de schake- van buitenaf twee keer snel achter elkaar laar van een ruit: de ruit gaat geheel omlaag...
ELEKTRISCH OPEN DAK (1/3) Verantwoordelijkheid van de bestuurder Laat nooit, zelfs niet eventjes, een kind, een volwassene met een beperking of een dier in de auto achter als u deze verlaat. Verschuiven van het gordijn 1 Verschuiven van het open dak Het kan zichzelf of anderen in gevaar –...
ELEKTRISCH OPEN DAK (2/3) Op afstand sluiten van het open Als u bij het vergrendelen van de portieren van buitenaf twee keer achter elkaar drukt op de vergrendelingsknop van de kaart, of in de hands-free modus op de vergren- delingsknop van het bestuurdersportier, sluiten alle ruiten en het open dak automa- tisch.
ELEKTRISCH OPEN DAK (3/3) Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik – Auto met beladen dakdragers. Open het dak niet als het dak beladen is. Controleer voor het gebruik van het open dak, de accessoires (fietsdrager, dakkof- fer, enz.) op de dakdragers: deze moeten op de juiste wijze zijn bevestigd en goed vastzitten en mogen de beweging van het open dak niet hinderen.
BINNENVERLICHTING (1/2) Leesspots Binnenlicht Opmerking: op voertuigen uitgerust met een multimediasysteem kunt u via het multi- Met de schakelaar 1, kunt u kiezen voor: Met de schakelaar 3, kunt u kiezen voor: mediascherm (➥ 1.95) het volgende: – een constant brandende verlichting; –...
BINNENVERLICHTING (2/2) Verlichting bagageruimte 6 Het lampje gaat branden bij het openen van de bagageruimte. Wanneer de portieren correct gesloten zijn, doven het binnenlicht en de andere lichten bij het vergrendelen van de por- tieren of starten van de motor. 3.35...
ZONNEKLEP, ZONNEGORDIJNEN Zonneklep voor Opbergruimte kaartjes 4 Kantel de zonneklep 1 omlaag tegen de Hierin kunt u kaartjes (bijvoorbeeld van een voorruit of maak hem los en zet hem omlaag tolweg) bevestigen. tegen de zijruit. Make-up spiegel Til het deksel 3 omhoog. De verlichting 2 werkt automatisch.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (1/4) Opbergruimte in portieren 1 Dashboardkastje passagier Opbergruimte zonneklep 3 Hierin kunt u een fles plaatsen. Om deze te openen, trekt u aan de hand- Hierin kunt u kaartjes (bijvoorbeeld van greep 2. een tolweg) bevestigen. In dit dashboardkastje passen documenten op A4-formaat, een grote fles, enz.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (2/4) Centrale opbergruimte 5 Bekerhouder 7 Een schuifsysteem 6 houdt de bekers vast. Centrale opbergruimte 4 Let op bij het accelereren of het rijden in een bocht, dat de Let op dat er geen harde, inhoud van de beker of het zware of scherpe voorwerpen blikje niet over de rand stroomt.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (3/4) Opbergvak in de Handgreep 10 middenconsole 9 Hieraan kan men zich vasthouden tijdens het rijden. Plaats de verschuifbare armsteun 8 in de achterste stand en trek deze omhoog. Gebruik deze niet bij het in- of uitstappen. Kledinghaken 11 Laat geen spullen op de vloer (bij de bestuurder) liggen.
OPBERGRUIMTES, INDELING INTERIEUR (4/4) Opbergruimte van het Opbergvakken 13 in voorstoelen Armsteun achter met achterportier 12 bekerhouder Opbergruimte middenconsole Zet de armsteun 15 omlaag. achter 14 Let op dat er geen harde, Let op bij het accelereren of zware of scherpe voorwerpen het rijden in een bocht, dat de in de “open”...
ASBAK, AANSTEKER, ACCESSOIREAANSLUITING (1/2) Aansteker 1 Asbak 3 Met het contact aan drukt u de aansteker 1 Deze past in beide ruimtes 2. naar binnen. Deze komt vanzelf met een Openen: trek het deksel omhoog. U kunt de klikje naar buiten zodra deze gloeit. Trek asbak legen door deze naar u toe te trekken hem los.
ASBAK, AANSTEKER, ACCESSOIREAANSLUITING (2/2) Accessoireaansluitingen 4 U kunt een van de aansluitingen 4 gebrui- ken. Deze zijn bestemd voor de aansluiting van accessoires die zijn goedgekeurd door onze technische dienst. Sluit alleen accessoires aan met een vermogen van maxi- maal 120 watt (12 V). Als verschillende accessoire- aansluitingen tegelijk worden gebruikt, mag het totale vermogen van de aan-...
HOOFDSTEUNEN ACHTER (1/2) Stand voor gebruik van de Hoofdsteun middelste stoel B Hoofdsteun verwijderen middelste hoofdsteun A opbergstand Zet de hoofdsteun geheel omhoog, druk daarna op de knop 1 en verwijder de hoofd- Til de hoofdsteun helemaal omhoog tot deze Druk op de knop 1 in en laat de hoofdsteun steun.
HOOFDSTEUNEN ACHTER (2/2) Opbergstand voor de hoofdsteunen aan de zijkant Druk op de knop 1 en, afhankelijk van de auto: – breng de hoofdsteun 2 volledig omlaag met beweging A; – breng de hoofdsteun 3 zoveel moge- lijk naar voren met beweging B (omlaag brengen en kantelen).
ACHTERBANK (1/2) Bij de achterbank in de stand twee zitplaatsen met de kleine rugleuning B naar beneden ge- klapt, is het verboden de mid- delste zitplaats achter te gebruiken, omdat het onmogelijk is de gordel vast te maken (sluitingen van de gordel niet toegankelijk).
ACHTERBANK (2/2) Gebruiksomstandigheden – stilstaande auto – achterklep geopend – autogordels achter vergrendeld storingen Als aan alle gebruiksvoorwaarden is vol- daan en de stoelen niet worden neergeklapt, neemt u contact op met een merkdealer. Om de rugleuningen automatisch neer te klappen (stand vlakke vloer) (break uitvoering) U kunt de rugleuningen van de achterbank...
BAGAGERUIMTE: 4-DEURS UITVOERING (1/3) Gebruiksomstandigheden – Zet de auto stil. – Indien u de achterklep door ijs of sneeuw niet kunt openen, moet de achterklep ijs- of sneeuwvrij worden gemaakt. – Als de accu leeg is of is vervangen, moet de achterklep worden gesloten (handma- tig indien nodig) om de gemotoriseerde bediening opnieuw in te schakelen.
Pagina 338
BAGAGERUIMTE: 4-DEURS UITVOERING (2/3) De sensor detecteert dat u uw voet dichter- bij en vervolgens weer verderaf brengt en schakelt het openen van de achterklep in. Houd uw voet niet in de lucht. Voer de beweging uit zonder te stoppen en zonder de achterbumper te raken.
Pagina 339
BAGAGERUIMTE: 4-DEURS UITVOERING (3/3) De “handsfree”-functie in- en Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik uitschakelen – Controleer voor het openen van de ach- Zie de multimedia-instructies voor het in-/uit- terklep dat er voldoende ruimte is om de schakelen van de functie. bediening mogelijk te maken. Zo niet dan stopt u de beweging van de achterklep Selecteer «ON»...
BAGAGERUIMTE: VIJFDEURSUITVOERING Openen van binnenuit Openen Druk op de knop 1 en trek de achterklep Bijzonderheid: omhoog. Bij een elektrische storing, kunt u de achter- Sluiten klep met de hand van binnenuit openen. Trek de klep omlaag, waarbij u het eerste –...
HOEDENPLANK Verwijderen Maak de hoedenplank 2 los en trek deze naar u toe. Maak de twee koordjes 1 los (aan de kant Bij het terugplaatsen gaat u in omgekeerde van de achterklep). volgorde te werk. Leg geen zware of harde voorwerpen op de hoeden- plank.
BAGAGE-AFDEKPLAAT Oprollen van het soepele deel De bagage-afdekplaat 2 Opbergen van de van de bagage-afdekking 2 verwijderen/terugplaatsen bagageafdekplaat 2 Druk op de handgreep 1 om de pennen vrij Schuif het deel 3 (beweging A) en til tegelij- Til deel 4 van de vloer van de bagageruimte te maken van hun bevestigingspunten aan kertijd de rechterkant van het oprolmecha- omhoog.
BAGAGESCHEIDINGSNET (1/2) Aanbrengen van het Afhankelijk van de auto, is het handig bij het – als u het net voor het eerst gebruikt, moet vervoer van dieren of bagage om deze af te u contact opnemen met een merkdea- scheidingsnet achter de scheiden van het passagiersdeel.
BAGAGESCHEIDINGSNET (2/2) Aanbrengen van het – bevestig de haak 9 van de netband aan de verankeringen 10 scheidingsnet achter de achterstoelen – stel de netband 8 af zodat deze goed strak zit. De rugleuningen mogen het baga- Aan beide kanten in de auto: gescheidingsnet niet raken.
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE (1/5) Opbergruimte onder de mat De dubbele bodem kan met de haak 4 in de houder 3 worden vastgemaakt. U kunt hierbij komen door de mat van de ba- gageruimte 1 op te tillen met het lipje 2. Plaats de te vervoeren voorwerpen altijd zo dat de zwaarste tegen de rugleuning van de achterbank steunen.
Pagina 346
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE (2/5) Losse bodemplaat Opbergstand Plaats van de scheidingsplaat (break uitvoering) Dit biedt meer ruimte voor opslag in de ba- Hiermee kunt u de bagageruimte in twee af- gageruimte: zonderlijke ruimtes onderverdelen. Deze bestaat uit twee onafhankelijke delen, A en B. –...
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE (3/5) Bergruimte onder de bodem Klap onderdeel C omhoog tot het blokkeert. Til onderdeel A op met behulp van de hand- greep 10 en leg het op de nokken 9. Om er toegang toe te krijgen tilt u onder- deel B van de losse bodemplaat met behulp van de handgreep 8, en legt u dat op onder- deel A.
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE (4/5) Bevestigingshaken Bevestigingspunten 11. Als uw auto geen bevestigingshaken heeft, kunt u deze bij uw merkdealer kopen. De zwaarste voorwerpen plaatst u zo laag mogelijk op de laadvloer. Zet de lading indien mogelijk vast aan de bevestigingspunten 11 (indien aanwezig) op de vloer van de laadruimte.
Pagina 349
OPBERGRUIMTES, INDELING BAGAGERUIMTE (5/5) Tassenhaak 12 Opbergruimte 13 (break uitvoering) Maximum gewicht per haak: 5 kg. 3.59...
VERVOER VAN BAGAGE Let er bij het vervoer op dat de voorwerpen met hun langste zijde steunen tegen ofwel: – De rugleuning van de achterbank bij nor- male belading (voorbeeld A) – De rugleuningen van de voorstoelen met de rugleuningen van de achterstoelen neergeklapt als u grote voorwerpen moet vervoeren (geval B).
VERVOER VAN VOORWERPEN: trekhaak Maximale kogeldruk op trekhaak, max. aanhangermassa geremd en on- geremd: ➥ 6.12. Keuze en monteren van een trekhaak Maximale massa van de trekhaak: – 36 kg (vijfdeursuitvoering); A: max. 896 mm (5-deurs uitvoering) – 37 kg (vierdeurs- en estate-uitvoerin- A: max.
DAKDRAGERS (1/2) Bevestigingspunten vrijmaken Auto’s zonder dakdragers Open de portieren om bij de inzetstukken voor de bevestiging 1 te kunnen komen. Als de originele dakdragers, die goedgekeurd zijn door onze Raadpleeg uw merkdealer voor het kiezen van de uitrusting die aangepast is aan uw auto. technische dienst, geleverd worden met bouten, gebruik Voor de montage en de gebruiksomstandigheden van de dragers raadpleegt u de monta-...
Pagina 353
DAKDRAGERS (2/2) Voorzorgsmaatregelen voor het gebruik Gebruik van de achterklep Controleer voor het gebruik van de achter- klep, de voorwerpen en/of accessoires (fiet- sendrager, dakkoffer, enz.) op de dakdra- gers: deze moeten op de juiste wijze zijn be- vestigd en goed vastzitten en mogen de be- weging van de achterklep niet hinderen.
MOTORKAP (1/2) Controleer bij werkzaamheden onder de motorkap of de scha- Veiligheidshaak van de Om deze te openen trekt u aan de hand- kelaar van de ruitenwisser in greep 1, links van het dashboard. motorkap de stand uit staat. Om deze te ontgrendelen, duwt u tegen het Verwondingsgevaar lipje 3 en tilt u tegelijkertijd de motorkap op.
MOTORKAP (2/2) Sluiten van de motorkap Controleer of er geen gereedschap of andere voorwerpen in de motorruimte zijn achtergebleven. Om de motorkap te sluiten, pakt u het midden van de motorkap en laat u deze van 30 cm hoogte dichtvallen. Hij vergrendelt door zijn gewicht.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: algemeen Iedere motor verbruikt wat olie voor het smeren en koelen van de bewegende delen Voordat u iets doet onder de in de motor. Het is daarom normaal dat u motorkap, moet u het contact tussen twee onderhoudsbeurten olie moet afzetten.
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (1/3) (Bij)vullen – Draai de dop 1 los; Vul nooit bij tot boven het peil “maxi" en – vul bij (in de regel ligt de hoeveelheid De auto moet horizontaal staan en de motor vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2 tussen de aflezingen “mini"...
Pagina 360
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (2/3) (Bij)vullen – Draai de dop 1 los; Vul nooit bij tot boven het peil “maxi" en – vul bij (in de regel ligt de hoeveelheid De auto moet horizontaal staan en de motor vergeet niet de dop 1 en de peilstaaf 2 tussen de aflezingen “mini"...
OLIEPEIL VAN DE MOTOR: (bij)vullen, aftappen (3/3) Olie verversen Soort motorolie Interval: raadpleeg het onderhoudsdocu- Raadpleeg het onderhoudsdocument van ment van uw auto. uw auto. Oliepeil bijvullen en/of con- Inhoud bij verversen troleren: let er bij het bijvullen of controleren van het oliepeil Raadpleeg het onderhoudsdocument van op dat er geen olie op de mo- uw auto of neem contact op met een merk-...
PEILEN, FILTERS (1/3) Regelmatige controle van het peil Interval voor het vervangen Controleer regelmatig het peil van de Raadpleeg het onderhoudsdocument van koelvloeistof (de motor kan ernstig bescha- uw auto. digen door een gebrek aan koelvloeistof). Vul uitsluitend bij met door onze technische dienst goedgekeurde producten die zorgen voor een bescherming van het koelsysteem: –...
Pagina 363
PEILEN, FILTERS (2/3) Peil 2 Vullen Het is normaal dat het remvloeistofpeil daalt Na werkzaamheden aan het hydraulische met het slijten van de remblokken, maar het circuit moet de remvloeistof worden vervan- mag nooit beneden het “ MINI ”-merkteken gen door een deskundige. komen.
PEILEN, FILTERS (3/3) Filters Vloeistof Product voor ruitensproeiers. Gebruik ‘s win- Het vervangen van de filters (luchtfilter, inte- ters een antivriesmiddel. Gebruik producten rieurfilter, brandstoffilter) maakt deel uit van die erkend zijn door een merkdealer. het onderhoudsprogramma van uw auto. Opmerking: gebruik geen zuiver water Interval voor het vervangen van de fil- (risico op beschadiging van de aanzuig-...
ACCU (1/2) De capaciteit van uw accu kan verminderen, vooral als u uw auto gebruikt: – voor korte ritten; – in stadsverkeer; – als de temperatuur daalt; – bij langdurig gebruik van stroomverbrui- kers (radio enz.) bij stilstaande auto. De accu 1 is onderhoudsvrij. U mag de Voordat u iets doet onder de accu niet openen of er vloeistof aan toe- motorkap, moet u het contact...
ACCU (2/2) Vervangen van de accu Teneinde uw veiligheid en een goede werking van de elektri- sche uitrustingen van de auto te waarborgen (lampen, ruiten- wisser, rembekrachtiging), moet elk on- derhoud aan de accu (demontering, los- koppeling...) verplicht worden uitgevoerd door een gespecialiseerd vakman.
BANDENSPANNINGEN (1/2) Auto met een controlesysteem voor ban- denspanning Bij een te lage bandenspanning (lekken, te lage bandenspanning enz.) verschijnt het waarschuwingslampje op het instru- mentenpaneel. ➥ 2.32. Sticker A B: bandenmaat van uw auto. C: voorziene rijsnelheid. Open het bestuurdersportier om het te lezen. De bandenspanning dient bij koude banden D : aanbevolen bandenspanning voor een te worden gecontroleerd.
Pagina 368
BANDENSPANNINGEN (2/2) Veiligheid van de banden en monteren van sneeuwkettingen: ➥ 5.13 voor meer informatie over de onderhoudsvoorwaarden en de voorwaarden voor het monteren van sneeuwkettingen op diverse uitvoeringen van de auto. Voor uw veiligheid en voor de naleving van de geldende we- tgeving.
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (1/3) Wat u moet doen Een goed onderhouden auto gaat langer Houd rekening met lokale voorschriften mee. inzake het wassen van een auto (bv. niet op Was uw auto regelmatig, met de motor uit, de openbare weg). Daarom wordt aangeraden de buitenkant met door onze technische diensten geselec- van de auto regelmatig te onderhouden.
Pagina 370
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (2/3) Wat u niet moet doen Ontvetten of reinigen met De auto wassen in felle zon of als het vriest. behulp van een hoge- Vuil of insectenresten wegkrabben, zonder drukreiniger of sproeipro- ze eerst met water los te weken. ducten die niet door onze De auto verwaarlozen zodat vuil zich kan technische dienst zijn goed-...
ONDERHOUD VAN DE CARROSSERIE (3/3) Bijzonderheid van auto’s met Rijden door een wasstraat Reinigen van stickers, matte lak decoratiefolie, enz. Zet de schakelaar van de ruitenwisser terug in de ruststand ➥ 1.112. Voor dit type lak moeten bepaalde voor- Wat u moet doen zorgsmaatregelen worden genomen.
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (1/2) Ruiten van instrumenten Textiel (stoelen, Een goed onderhouden auto gaat langer mee. Daarom wordt aangeraden de binnen- (bijv. instrumentenpaneel, klok, buitenther- deurbekleding ...) kant van de auto regelmatig te onderhou- mometer, enz.) Stofzuig het textiel regelmatig. den.
Pagina 373
ONDERHOUD VAN DE BINNENBEKLEDING (2/2) Verwijderen/terugplaatsen Wat u niet moet doen van oorspronkelijk in de auto Plaats geen voorwerpen zoals deodorant, aangebrachte afneembare parfum, enz. bij de ventilatieroosters; deze uitrusting kunnen de bekleding van het dashboard aantasten. Als u afneembare uitrusting moet verwijde- ren om het interieur schoon te maken (bij- voorbeeld matten), moet u altijd zorgen dat u ze correct en aan de goede kant terug-...
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (1/3) In geval van een lekke band Afhankelijk van de auto, beschikt u over een oppompset voor de banden of een reserve- wiel (raadpleeg de volgende bladzijdes). Bijzonderheid Het controlesysteem van de bandenspan- ning controleert niet de spanning van de re- serveband (het wiel dat door het reservewiel is vervangen, verdwijnt van het display op het instrumentenpaneel).
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (2/3) Reservewiel 3 Auto niet uitgerust met een Auto uitgerust met een subwoofer subwoofer Dit bevindt zich in de bagageruimte. Om erbij te kunnen komen: Om erbij te kunnen komen: – open de bagageruimte – open de bagageruimte –...
Pagina 378
LEKKE BAND, RESERVEWIEL (3/3) De wielhouder terugplaatsen: – Gebruik de wielsleutel 8 om de moer rechtsom volledig vast te schroeven (be- weging A omgekeerd). – Zorg ervoor dat de wielhouder goed ge- plaatst en vergrendeld is: – Plaats de dop terug, en vervolgens de af- dekkap 9.
POMPSET VOOR DE BANDEN (1/3) Gebruik de pompset niet als de De set is uitsluitend bestemd band beschadigd is door het en goedgekeurd voor het op- rijden met een lekke band. pompen van banden van een auto die met deze set uitgerust Controleer dus zorgvuldig de zijkant van de banden voor het repare- ren.
Pagina 380
POMPSET VOOR DE BANDEN (2/3) Draaiende motor, parkeerrem aangetrok- NB: terwijl de fles leegloopt (ongeveer ken: 30 seconden), geeft de manometer 6 kort een druk tot 6 bar aan, waarna de span- – sluit de slang 4 van de compressor aan ning weer daalt.
POMPSET VOOR DE BANDEN (3/3) Voorzorgsmaatregel bij het Als de band correct is opgepompt, verwijdert u de set: gebruik van de set – Schroef de pompdop 3 langzaam los de set mag niet langer dan 15 minuten aan- zodat het product niet ontsnapt, en berg eengesloten gebruikt worden.
GEREEDSCHAP (1/2) Gereedschapset Gereedschapskoffer (afhankelijk van de auto) (afhankelijk van de auto) Voor toegang tot de toolkit 1: til de mat in de Voor toegang tot het gereedschap ontgren- bagageruimte en/of de beweegbare bodem- delt u de steun 2 door deze een kwartslag te plaat op.
GEREEDSCHAP (2/2) Sleepoog 9 ➥ 5.39 Wielmoersleutel 10 Hiermee draait u de wielbouten en het sleep- oog 9 los en zet u deze weer vast. Laat nooit gereedschap in de auto rondslingeren. Dit is ge- vaarlijk als u plotseling moet remmen.
Pagina 384
WIELDOP Verwijder de wieldop door middel van de sleutel 1 die u vindt in de gereedschapsset en die u steekt in de daarvoor bestemde opening naast het ventiel 2 (om achter het metalen klemmetje te haken). Om hem weer terug te plaatsen, richt u hem ten opzichte van ventiel 2.
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (1/2) Auto met krik en wielmoersleutel Verwijder de wieldop (indien van toepas- sing). Draai de wielbouten iets los met de wiel- moersleutel 2. Plaats deze zo dat u deze naar beneden kunt drukken. Houd de krik 3 horizontaal, met de kop van de krik noodzakelijkerwijs bij de metalen versterkingsplaat die het dichtst bij het be- treffende wiel is en is aangegeven met een...
Pagina 386
VERWISSELEN VAN EEN WIEL (2/2) Auto met een controlesysteem voor ban- Draai de wielbouten geheel los en neem het denspanning wiel van de naaf. Plaats het reservewiel op de naaf en draai Bij een te lage bandenspanning (lekken, te het wiel rond tot de gaten voor de wielbouten lage bandenspanning enz.) verschijnt het ...
BANDEN (1/3) De banden vormen de enige verbinding Als het loopvlak van een band tot aan deze stiften is weggesleten, worden ze zicht- tussen de auto en het wegdek, het is daarom van het grootste belang dat zij in goede staat baar 2: u moet dan deze band laten vervan- verkeren.
BANDEN (2/3) Bandenspanning Auto met een controlesysteem voor Controleer de spanning bij koude banden; bandenspanning houd geen rekening met een hogere waarde Houd u aan de bandenspanningen (inclusief bij warm weer of na een snel gereden rit. Bij een te lage bandenspanning (lekken, te het reservewiel), controleer de bandenspan- Indien u de bandenspanning niet bij koude lage bandenspanning enz.) verschijnt het...
BANDEN (3/3) Vervangen van de banden De banden in de winter Spijkerbanden Het gebruik van spijkerbanden is slechts Winterbanden onder bepaalde omstandigheden toege- Voor een optimale grip van uw auto raden staan. Houd u aan de ter plaatse geldende wij u aan deze banden op alle vier wielen voorschriften, en rijd niet sneller dan de Voor uw veiligheid en voor de te monteren.
KOPLAMPEN: de lampen vervangen (1/2) Mistlichten voor 4 Raadpleeg een merkdealer. Wijzig niet zelf de bedrading Extra lampen van de auto want door een ver- keerde aansluiting kan de elek- Vraag uw merkdealer om advies als u mist- trische installatie worden be- lichten op uw auto wilt monteren.
KOPLAMPEN: de lampen vervangen (2/2) Voertuigen met halogeen Grootlicht met halogeenlamp 5 Mistlichten voor 8 – Ga via de onderkant van de auto naar de koplampen Vervangen van de lamp: lamphouder; – de motorkap te openen; – maak het klepje 9 los; Dagrijverlichting/markeringslichten/ –...
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (1/7) Mistachterlicht 6 of 7 Raadpleeg een merkdealer aangezien de schildbumper achteraan gedemonteerd moet worden. Lamptype: P21W. 5-deurs uitvoering Richtingaanwijzers 4 Raadpleeg een merkdealer. Remlichten/markeringslichten 1 Derde remlicht 5 Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer. Markeringslichten 2 Raadpleeg een merkdealer.
Pagina 393
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (2/7) Kentekenverlichting 8 Zijknipperlichten 9 en welkomstverlichting 10 Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer aangezien de spiegel gedemonteerd moet worden. 5.19...
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (3/7) Mistachterlicht 6 of 7 Raadpleeg een merkdealer aangezien de schildbumper achteraan gedemonteerd moet worden. Lamptype: P21W. Break uitvoering Richtingaanwijzers 4 Raadpleeg een merkdealer. Remlichten/markeringslichten 1 Derde remlicht 5 Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer. Markeringslichten 2 Raadpleeg een merkdealer.
Pagina 395
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (4/7) Kentekenverlichting 8 Zijknipperlichten 9 en welkomstverlichting 10 Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer aangezien de spiegel gedemonteerd moet worden. 5.21...
Pagina 396
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (5/7) 4-deurs uitvoering Remlicht 1 Toegang tot de lamphouders 6 en 7 Open de achterklep, verwijder het afdek- Draai de lamphouder 6 een kwart slag en Markeringslicht 3 kapje 4 om bij de schroef te komen 5 en maak de lamp los.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (6/7) Achteruitrijlicht Derde remlicht 10 Draai de lamphouder 9 een kwart slag en maak de lamp los. Maak vanuit de bagageruimte het afdek- Raadpleeg een merkdealer. Lamptype: W16W. kapje op de binnenvoering 8 van de achter- klep los met een schroevendraaier.
ACHTERLICHTEN EN ZIJLICHTEN: de lampen vervangen (7/7) Kentekenplaatverlichting met Led-kentekenplaatverlichting 13 Zijknipperlichten 14 en conventionele lampen 12 (Afhankelijk van de auto) welkomstverlichting 15 (Afhankelijk van de auto) Raadpleeg een merkdealer. Raadpleeg een merkdealer aangezien de – Maak de verlichting 12 los met behulp spiegel gedemonteerd moet worden.
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (2/3) Verlichting dashboardkastje 3 Verlichting bagageruimte 4 (vierdeursuitvoering) Raadpleeg een merkdealer. Maak de lamp los door het lipje met behulp van een platte schroevendraaier in te druk- ken. Maak de stekker los. Verwijder de motorkap 5 Ga naar de lamp. Lamptype: W5W.
Pagina 401
INTERIEURLICHT: lampen vervangen (3/3) Verlichting bagageruimte 6 (vijfdeurs- en break-uitvoeringen) Maak de lamp los door het lipje met behulp van een platte schroevendraaier in te druk- ken. Maak de stekker los. Ga naar de lamp. Lamptype: W5W. De lampen staan onder druk en kunnen openbarsten bij het vervangen.
ZEKERINGEN (1/2) Raadpleeg de sticker met de verklaring van de zekeringen (op de volgende bladzijde) op de achterkant van de klep A. Bepaalde zekeringen moeten door een vakman worden vervangen. Deze zekerin- gen vindt u niet op de sticker. U mag enkel werkzaamheden uitvoeren aan de zekeringen die zijn aangegeven op de sticker.
Pagina 403
ZEKERINGEN (2/2) Bestemming van de zekeringen (de aanwezigheid van de zekeringen hangt van het uitrustingsniveau van de auto af) Symbool Bestemming Ruitensproeier î Multimedia-accessoireaansluiting, multimediascherm Æ Voor en achter tweede rij accessoireaansluiting Ì Geluidssignaal Ý Aansluiting trekhaak Verwarmde achteruitkijkspiegels ×...
ACCU: storing (1/2) Om vonkvorming te voorkomen: Aansluiting van een acculader – Controleer of alle stroomverbruikers (bin- De acculader moet geschikt zijn voor een Voordat u iets doet onder de nenlichten enz.) zijn uitgeschakeld voor- accu met een nominale spanning van motorkap, moet u het contact dat u de accuklemmen losmaakt of aan- 12 volt.
ACCU: storing (2/2) Starten met starthulpkabels Als u voor het starten de accu van een andere auto moet gebruiken, koop dan de startkabels (met groot oppervlak) bij een merkdealer of controleer, als u reeds start- kabels heeft, of deze in goede staat verke- ren.
KAART: batterij (1/2) De batterijtjes zijn verkrijgbaar bij een merkdealer, de levensduur is ongeveer twee jaar. Let op dat er geen inkt op het batterijtje zit: risico van slecht elektrisch contact. Vervangen van het batterijtje Ga bij het monteren te werk in omgekeerde Als deze vervangen moeten volgorde, druk daarna vier keer, in de nabij- Als het bericht “Batterij kaart bijna leeg”...
KAART: batterij (2/2) Bij een storing Als de accu om een juiste werking te kunnen garanderen, kunt u nog steeds de auto star- ten en vergrendelen/ontgrendelen ➥ 1.14. Voorzorgen met betrekking tot batterijen: – Houd (nieuwe of oude) batterijen buiten het bereik van kinderen. –...
FM-AFSTANDSBEDIENING: batterijtjes (1/2) Vervangen van het batterijtje N.B.: raak bij het vervangen van het batte- rijtje niet de elektronische printplaat in de Open de afstandsbediening via gleuf 1 met sleutel aan. behulp van een platte schroevendraaier en Controleer bij het monteren, of het deksel vervang de batterij 2 en let daarbij op het goed vastzit en de schroef goed vastgezet model en de juiste stand (+ en -) die op de...
Pagina 409
FM-AFSTANDSBEDIENING: batterijtjes (2/2) Bij een storing Als de accu om een juiste werking te kunnen garanderen, kunt u nog steeds de auto star- ten en vergrendelen/ontgrendelen ➥ 1.14. Voorzorgen met betrekking tot Gooi lege batterijen niet weg, maar lever batterijen: ze in bij een inzamelpunt voor lege bat- terijen.
INSTALLATIE EN GEBRUIK VAN ACCESSOIRES: belangrijke adviezen Elektrische en elektronische accessoires Controleer vóór het installeren van een dergelijk accessoire (bij zenders/ontvangers vooral: frequentieband, vermogen, plaats van de antenne enz.) of dat geschikt is voor uw auto. Vraag advies aan een merkdealer. Voordat u een accessoire op een stopcontact aansluit, moet u controleren of u het maximaal toegestane vermogen voor het stopcon- tact niet overschrijdt ➥...
RUITENWISSERBLADEN: VERVANGING (1/2) Vervangen van de – Controleer als het vriest, ruitenwisserbladen voor 1 voordat u wegrijdt, of de ruiten- wisserbladen niet aan de ruit Met contact aan, motor uit, duwt u de scha- zijn vastgevroren. De wisser- kelaar van de ruitenwisser helemaal naar motor kan hierdoor te warm worden.
RUITENWISSERBLADEN: VERVANGING (2/2) Bij het monteren Monteer het ruitenwisserblad in omge- keerde volgorde van losmaken. Controleer of het blad goed is vergrendeld. Ruitenwisserblad achter 4 Met de schakelaar in ruststand (uitgescha- keld): – Til de ruitenwisserarm 6 op; – laat het blad 4 kantelen tot u een weer- stand voelt (beweging C);...
SLEPEN: pechhulp (1/2) Voordat u gaat slepen, moet u de versnel- Houd u altijd aan de wettelijke bepalingen lingsbak in neutraal zetten, de stuurkolom inzake het slepen. Als u de slepende auto ontgrendelen en vervolgens de parkeerrem rijdt, overschrijd dan niet de toegelaten aan- loszetten.
SLEPEN: pechhulp (2/2) Gebruik alleen het sleepoog 5 ➥ 5.8. Zorg ervoor dat het sleepoog correct met bouten is beves- tigd. Risico om het gesleepte object te verliezen. Toegang tot de sleeppunten Gebruik uitsluitend de sleepogen 3 (voo- – Gebruik een starre sleep- raan) en 6 (achteraan) Sleepoog voor 3 stang.
STORINGEN (1/8) Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo- gelijk door een merkdealer nakijken. Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De kaart kan geen portieren ontgrendelen Batterij van de card leeg.
Pagina 416
STORINGEN (2/8) Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo- gelijk door een merkdealer nakijken. Gebruik van de kaart MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Desynchronisatie van de kaart. Ontgrendel het bestuurdersportier door de sleu- tel die in de kaart zit, in het portierslot te steken;...
Pagina 417
STORINGEN (3/8) Onderstaande aanwijzingen helpen u eventuele storingen snel, maar voorlopig, te verhelpen. Laat de auto echter wel zo spoedig mo- gelijk door een merkdealer nakijken. Gebruik van de afstandsbediening MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De afstandsbediening werkt niet voor het Batterij van de afstandsbediening leeg.
Pagina 418
STORINGEN (4/8) U schakelt de startmotor in MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De controlelampjes op het instrumentenpaneel Accuklemmen niet goed vastge- Vastzetten, aansluiten of reinigen indien geoxideerd. gaan zwakker of niet branden, de startmotor zet, los of geoxideerd. draait niet. Accu ontladen of defect.
Pagina 419
STORINGEN (5/8) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Trillingen. Banden te zacht, beschadigd of uit balans. Controleer de bandenspanning, als deze goed is, laat dan de banden door een merkdealer na- kijken. Witte rook uit de uitlaat. In de dieselmotor hoeft dit geen storing te ➥...
Pagina 420
STORINGEN (6/8) Tijdens het rijden MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Het sturen gaat zwaar. Oververhitting van de bekrachtiging. Rijd voorzichtig bij lage snelheid, let op de kracht die u moet zetten op het stuurwiel om de wielen Probleem met de elektrische bekrachti- te draaien.
Pagina 421
STORINGEN (7/8) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN De ruitenwisser werkt niet. Ruitenwisserbladen kleven. Maak de wisserbladen los van de ruit. Elektrische installatie defect. Raadpleeg een merkdealer. Zekering beschadigd. Vervang de zekering of laat deze vervangen. ➥ 5.28. De ruitenwisser stopt niet. Elektrische verstelling defect.
Pagina 422
STORINGEN (8/8) Elektrische organen MOGELIJKE OORZAKEN WAT TE DOEN Condens in de verlichting en koplampen. Condens is een normaal verschijnsel dat door variaties in temperatuur en vochtig- heid kan worden veroorzaakt. In dat geval verdwijnen de sporen geleide- lijk aan als de lichten branden. Het waarschuwingslampje van het niet Een voorwerp tussen de vloer en de stoel Verwijder elk voorwerp onder de stoelen voor-...
Pagina 423
Hoofdstuk 6: Technische gegevens Identificatieplaatjes auto ..............Technische informatie voor de hulpdiensten .
IDENTIFICATIEPLAATJES AUTO De gegevens op het constructeursplaatje 4 MMAC (Max. toegelaten totaalmassa) moeten bij eventuele klachten en bij het 5 MTR (Maximaal toegelaten trein- bestellen van onderdelen altijd worden massa: auto met aanhanger). vermeld. 6 MMTA (Max. toegelaten massa) geme- ten onder de vooras De aanwezigheid en de plaats van de in- 7 MMTA achteras.
TECHNISCHE INFORMATIE VOOR DE HULPDIENSTEN De QR-code op het label A geeft hulpverle- ners via een tablet of smartphone direct toe- gang tot de technische voertuiginformatie die ze nodig hebben bij een ongeval. Zorg dat het label A altijd aanwezig en zicht- baar is, zowel op de voorruit als de achter- ruit.
MOTORIDENTIFICATIE (1/2) De motoridentificatiegegevens in zone A moeten bij correspondentie en bij het be- stellen van onderdelen altijd worden ver- meld. (de plaats is afhankelijk van het motortype) 1 Type van de motor. 2 Indicenummer van de motor. 3 Serienummer van de motor.
Pagina 427
MOTORIDENTIFICATIE (2/2) De motoridentificatiegegevens in zone A moeten bij correspondentie en bij het be- stellen van onderdelen altijd worden ver- meld. (de plaats is afhankelijk van het motortype) 1 Type van de motor. 2 Indicenummer van de motor. 3 Serienummer van de motor.
GEGEVENS VAN DE MOTOR (1/3) Uitvoeringen 1.0 TCe 1.3 TCe 1.6 16V 1.8 TCe 1.5 dCi Type van de motor H5D Turbo H5H Turbo M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1333 1598 1798 1461 Soort brandstof Benzine Dieselbrandstof. Octaangetal U moet ongelode benzine gebruiken met het met octaangehalte zoals De sticker in de tankdopklep geeft staat aangegeven op het etiket aan de binnenkant van tankklep.
Pagina 432
GEGEVENS VAN DE MOTOR (2/3) Uitvoeringen 1.0 TCe 1.3 TCe 1.6 16V 1.8 TCe 1.5 dCi Type van de motor H5D Turbo H5H Turbo M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1333 1598 1798 1461 Brandstof die voldoet aan Loodvrije benzine die voldoet aan de norm EN Dieselbrandstof die voldoet aan de Europese norm en die 228 bevat tot 5% ethanol.
Pagina 433
GEGEVENS VAN DE MOTOR (3/3) Uitvoeringen 1.0 TCe 1.3 TCe 1.6 16V 1.8 TCe 1.5 dCi Type van de motor H5D Turbo H5H Turbo M5P Turbo (zie motorplaatje) Cilinderinhoud (cm 1333 1598 1798 1461 Bougies Gebruik uitsluitend de voor uw motor voorgeschreven bougietypen. Het type staat aangegeven op een sticker in de motorruimte, raadpleeg anders een merkdealer.
MASSA’S (in kg) De aangegeven massa’s zijn van de basisuitvoering zonder opties: zij variëren naargelang de uitrusting van uw auto. Raadpleeg een merkdealer. Vijfdeurs Break Vierdeurs Max. toegelaten totaalmassa (MMAC) Max. toegelaten massa (MMTA) Massa’s aangegeven op het constructeursplaatje ➥ 6.2 Max.
ONDERDELEN EN REPARATIES De originele onderdelen worden met de grootste zorg ontwikkeld en gecontroleerd. Zij voldoen dan ook aan dezelfde kwaliteitsnormen als de on- derdelen die in de fabriek worden gebruikt. Door het gebruik van de originele onderdelen houdt u de prestaties van uw auto optimaal. Bovendien zijn reparaties die uitgevoerd zijn door een merkdealer met originele onderdelen gegarandeerd volgens de voorwaarden die achter op de reparatieopdracht staan.
PLAATWERKCONTROLE (1/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.20...
Pagina 443
PLAATWERKCONTROLE (2/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.21...
Pagina 444
PLAATWERKCONTROLE (3/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.22...
Pagina 445
PLAATWERKCONTROLE (4/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.23...
Pagina 446
PLAATWERKCONTROLE (5/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.24...
Pagina 447
PLAATWERKCONTROLE (6/6) De garantie blijft alleen van kracht na de reparatie die hieronder staat aangegeven. VIN : ............Stempel Uit te voeren plaatwerkreparatie: Datum reparatie: Reparatie nodig van: Stempel Datum reparatie: Stempel Reparatie nodig van: Datum reparatie: 6.25...
Pagina 453
..............1.69 opslag/organisatie ..................0.4 remvloeistofpeil ................1.68 overheadscherm ...............1.80 – 1.81 remvloeistof ...................1.68, 4.9 RENAULT card gebruik ...................1.13 Park Assist ........1.70, 2.126 → 2.135, 2.140 → 2.144 reservewiel .................5.2 → 5.4, 5.14 parkeerhulp ......1.96 – 1.97, 2.126 → 2.135, 2.140 → 2.144 reservoir parkeerhulp: Park Assist ......2.126 →...
Pagina 454
ALFABETISCHE INHOUDSOPGAVE (6/7) uitklapbaar scherm ................1.80 starten van de motor ..............2.3 → 2.11 weergave van de navigatie ......1.72, 1.74, 3.27 – 3.28 startschakelaar ..............2.3, 2.17 → 2.20 schermen stilzetten van de motor .......... 2.4 → 2.7, 2.17 → 2.20 multimediascherm ..
Pagina 460
à999109657Sê ö î ä XD RENAULT S.A.S. SOCIÉTÉ PAR ACTIONS SIMPLIFIÉE AU CAPITAL DE 533 941 113 € / 122-122 BIS, AVENUE DU GENERAL LECLERC 92100 BOULOGNE-BILLANCOURT R.C.S. NANTERRE 780 129 987 — SIRET 780 129 987 03591 / renaultgroup.com...