zen dat het systeem niet beschikbaar is. Zie "Active
Emergency Braking-systeem (indien aanwezig)" in
hoofdstuk "5. Starten en rijden" voor meer details.
Door het ESP-systeem uit te schakelen met de
Electronic Stability Programme (ESP) OFF-schake-
laar, zal het Active Emergency Braking-systeem niet
meer beschikbaar zijn. Dit is geen storing.
Voor modellen zonder kleurendisplay:
Het waarschuwingslampje knippert wanneer het Ac-
tive Emergency Braking-systeem in werking is.
Waarschuwingslampje laag
brandstofniveau.
Het controlelampje voor laag brandstofniveau gaat
branden zodra het brandstofniveau in de tank sterk
daalt. Vul brandstof bij zodra dat uitkomt, bij voor-
keur voordat de meternaald de leegstand (0) aan-
geeft.
Als de brandstofmeter de leegstand (0) bereikt,
is er nog een kleine reservehoeveelheid brand-
stof aanwezig in de tank.
Waarschuwingslampje lage
bandenspanning (indien
aanwezig)
Uw auto is uitgerust met een bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) (indien aanwezig) dat de span-
ning van alle banden controleert, behalve van het
reservewiel.
Het waarschuwingslampje lage bandenspanning
wijst op lage bandenspanning of geeft aan dat het
TPMS niet goed werkt.
2-12
Instrumenten en bedieningen
Nadat de contactschakelaar in de ON-stand is ge-
zet, zal dit lampje ongeveer 1 seconde gaan bran-
den en dan uit gaan.
Waarschuwing Lage bandenspanning:
Als er met een lage bandenspanning met de auto
wordt gereden gaat het waarschuwingslampje bran-
den. Er verschijnt tevens een waarschuwing lage
bandenspanning (bijv., [Lage bandenspanning]) op
het voertuiginformatiedisplay.
Wanneer het waarschuwingslampje voor lage ban-
denspanning gaat branden, moet u stoppen en de
spanning van alle 4 de banden op de waarde in
KOUDE toestand brengen zoals aangegeven op de
bandenspanningssticker die op de middenstijl aan
bestuurderszijde
is
aangebracht,
"Bandenspanningssticker" in hoofdstuk "9. Techni-
sche informatie". Het waarschuwingslampje lage
bandenspanning gaat niet automatisch uit wanneer
de bandenspanning is aangepast. Nadat de band is
opgepompt tot de aanbevolen spanning, moet de
auto met een snelheid van boven de 25 km/u (16
MPH) gereden worden om te zorgen dat het TPMS
geactiveerd wordt en het waarschuwingslampje
lage bandenspanning uit gaat. Gebruik een banden-
spanningsmeter om de bandenspanning te contro-
leren.
De waarschuwing lage bandenspanning (bijv.,
[Lage bandenspanning]) verschijnt telkens wanneer
de contactschakelaar op ON wordt gezet en zolang
het waarschuwingslampje voor lage bandenspan-
ning blijft branden.
Zie voor meer informatie "Voertuiginformatiedisplay"
verderop in dit hoofdstuk en "Bandenspanningscon-
trolesysteem (TPMS) (indien aanwezig)" verderop
in dit hoofdstuk.
Het TPMS moet ook gereset worden nadat een band
of wiel vervangen is, of nadat de wielen gerouleerd
zijn.
Bij een verandering in de buitentemperatuur kan het
waarschuwingslampje lage bandenspanning gaan
branden zelfs wanneer de bandenspanning in orde
is. Breng de bandenspanning weer op de waarde in
KOUDE toestand wanneer de banden koud zijn en
reset het TPMS.
Als het waarschuwingslampje lage bandenspanning
zie
toch gaat branden nadat u een reset heeft uitge-
voerd kan dat erop wijzen dat het bandenspannings-
controlesysteem niet goed functioneert. Laat het
systeem nakijken door een erkende dealer of ge-
kwalificeerd garagebedrijf.
Zie voor meer informatie "Bandenspanningscontro-
lesysteem (TPMS) (indien aanwezig)" in hoofdstuk
"5. Starten en rijden" en "Voertuiginformatiedisplay"
verderop in dit hoofdstuk.
Storing in het TPMS:
Als het TPMS niet correct werkt, gaat het waarschu-
wingslampje lage bandenspanning gedurende on-
geveer 1 minuut knipperen wanneer de contactscha-
kelaar in de ON-stand wordt gezet. Het lampje blijft
na 1 minuut branden. Laat het systeem nakijken door
een erkende dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
De waarschuwing lage bandenspanning verschijnt