Als het waarschuwingslampje voor de motoroliedruk
gaat branden of knippert terwijl de motor draait, is
de motoroliedruk mogelijk te laag.
Zet de auto stil zodra dit veilig kan. Zet de motor
meteen af en neem contact op met een erkende
dealer of gekwalificeerd garagebedrijf.
LET OP
•
Als het waarschuwingslampje motoroliedruk
brandt bij draaiende motor, kan de motor ern-
stig beschadigd raken.
•
Het waarschuwingslampje motoroliedruk is
niet bedoeld om een laag oliepeil aan te dui-
den. Controleer het oliepeil met de peilstok.
(Zie "Motoroliepeil controleren" in hoofdstuk
"8. Onderhoud en doe-het-zelf".)
Waarschuwingslampje
motortemperatuur (rood/blauw)
(indien aanwezig)
Controlelampje hoge temperatuur (rood):
Het rode waarschuwingslampje gaat branden in ge-
val van oververhitting van de motor.
WAARSCHUWING
Als het waarschuwingslampje hoge temperatuur
gaat branden terwijl de motor draait, kan dat wij-
zen op extreem hoge temperatuur van de motor.
Zet de auto stil zodra dit veilig kan. Als het voer-
tuig oververhit raakt, kan doorgaan met rijden de
motor ernstig beschadigen.
•
Als het waarschuwingslampje voor de koel-
vloeistoftemperatuur (ROOD) gaat branden
tijdens het rijden, stop het voertuig dan zo
snel mogelijk en neem contact op met een
erkende dealer of gekwalificeerd garagebe-
drijf.
•
Wanneer u een aanhanger trekt of bergop-
waarts rijdt, verminder dan uw rijsnelheid zo-
dra dat veilig mogelijk is om zo de koelvloei-
stoftemperatuur te verlagen.
•
Verder rijden met een oververhitte motor kan
ernstige schade aan de motor veroorzaken.
Zie "Als uw auto oververhit raakt" in hoofd-
stuk "6. In geval van nood" voor de maatrege-
len die u direct moet nemen.
Controlelampje lage temperatuur (blauw):
Als de contactschakelaar in de ON-stand gezet
wordt, gaat het waarschuwingslampje voor de mo-
tortemperatuur (blauw) branden. Na enkele secon-
den moet het lampje weer uit gaan en uit blijven ter-
wijl de motor draait.
Waarschuwingslampje
vierwielaandrijvingsmodus
(4WD) (4WD-modellen)
Het waarschuwingslampje voor vierwielaandrijving
(4WD) gaat branden zodra de contactschakelaar in
de ON-stand staat. Nadat de motor is gestart, gaat
het 4WD-waarschuwingslampje uit.
Als er een storing is in het 4WD-systeem of er zijn
verschillen in de draaisnelheid of de afmetingen van
de voor- en achterwielen, gaat het waarschuwings-
lampje knipperen of blijft continu branden. (Zie "Vier-
wielaandrijving (4WD) (indien aanwezig)" in hoofd-
stuk "5. Starten en rijden".)
LET OP
•
Als het 4WD-waarschuwingslampje gaat bran-
den of knippert tijdens het rijden, matig dan
uw snelheid en laat uw auto zo snel mogelijk
nakijken door een erkende dealer of gekwali-
ficeerd garagebedrijf.
•
Als het waarschuwingslampje voor vierwie-
laandrijving (4WD) gaat branden tijdens het
rijden op een droog, hard wegdek:
– in de 4H-stand, zet de 4WD-modusschake-
laar op 2WD.
– in de 4LO-stand, stop de auto en zet de
schakelhendel in de N-stand (vrij) met het
rempedaal ingetrapt en zet de 4WD-mo-
dusschakelaar op 2WD.
Als na bovenstaande procedure het waarschu-
wingslampje nog steeds brandt, laat uw auto dan zo
snel mogelijk nakijken door een erkende dealer of
gekwalificeerd garagebedrijf.
Waarschuwingslampje Active
Emergency Braking-systeem
(indien aanwezig)
Dit lampje gaat branden wanneer het Active Emer-
gency Braking-systeem (actief noodremsysteem)
wordt uitgeschakeld op het onderdisplay.
Als dit lampje brandt wanneer het Active Emergency
Braking-systeem is ingeschakeld, kan dat erop wij-
Instrumenten en bedieningen
2-11