5. Start het systeem. Raadpleeg voor instructies Systeem of logische partitie starten.
6. Controleer het geïnstalleerde onderdeel. Raadpleeg voor instructies Het geïnstalleerde onderdeel con-
troleren.
I/O-achterplaat (CRU)
Aan de hand van deze procedure installeert en verwijdert u de achterplaat.
Verwijderen van de I/O-achterplaat
Als uw systeem wordt beheerd door de Hardware Management Console (HMC), kunt u bij de procedure
voor het verwijderen van de I/O-achterplaat uit de server gebruikmaken van die HMC. Instructies vindt
u in Een onderdeel verwijderen met behulp van de Hardware Management Console.
Als uw systeem wordt beheerd door de IBM Systems Director Management Console (SDMC), maakt u bij
het verwijderen van de I/O-achterplaat uit de server gebruik van de SDMC. Instructies vindt u in Een
onderdeel verwijderen met behulp van de Systems Director Management Console.
Als u geen beheerconsole hebt, voert u de volgende procedure uit om de I/O-achterplaat te verwijderen:
1. Voer de vereisten taken uit, zoals beschreven in "Voordat u begint" op pagina 101.
2. Voer een van de volgende stappen uit, zoals van toepassing:
v Als u de I/O-achterplaat verwijdert in verband met een systeemupgrade of als onderdeel van een
andere procedure, gaat u verder met stap 3.
v Verwijdert u de I/O-achterplaat omdat er een systeemstoring is opgetreden, spoor het defecte on-
derdeel dan op aan de hand van het logboek voor serviceacties. Zie "Een defect opsporen" op pa-
gina 110.
3. Stop het systeem. Instructies vindt u in "Een systeem of de logische partitie stoppen" op pagina 118.
4. Koppel het systeem los van de voedingsbron.
Opmerking: Het systeem kan zijn voorzien van een tweede voedingseenheid. Voordat u verder gaat
met deze procedure, controleert u of alle voedingsbronnen voor het systeem zijn losgekoppeld.
14
Procedures voor vervangen en verwijderen van 5802 en 5877