Na het starten van de motor licht b
kort op. Werkplaats raadplegen als
het niet oplicht.
Brandt
Storing in het systeem. Verder rijden
is mogelijk. De rijstabiliteit kan echter
afhankelijk van de staat van het
wegdek verslechteren.
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Knippert
Het systeem is actief ingeschakeld.
Het motorvermogen kan worden
begrensd en de auto kan automatisch
iets worden afgeremd.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Elektronische
stabiliteitsregeling UIT
t brandt geel.
Wanneer het contact is ingeschakeld:
t brandt kort. Werkplaats raadplegen
als het niet oplicht.
Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt na het handmatig uitschake‐
len van ESC met knop t op de
middenconsole.
Elektronische stabiliteitsregeling
3 147.
Koelvloeistoftemperatuur
W brandt rood.
Na het starten van de motor licht W
kort op. Werkplaats raadplegen als
het niet oplicht.
Brandt bij een draaiende motor
Stop de auto en schakel de motor uit.
Voorzichtig
Koelvloeistoftemperatuur is te
hoog.
Koelvloeistofpeil controleren 3 163.
Werkplaats raadplegen als er
voldoende koelvloeistof is.
Voorverwarming
! brandt geel.
Voorverwarming is geactiveerd.
Wordt alleen bij lage buitentempera‐
turen ingeschakeld. Start de motor
wanneer het controlelampje dooft.
Zo spoedig mogelijk hulp van een
werkplaats inroepen als het onder‐
weg gaat branden of als de motor niet
kan worden gestart.
Motor starten 3 127.
Roetfilter
% brandt of knippert geel.
Het dieselpartikelfilter moet gerege‐
nereerd worden.
Blijven rijden totdat % dooft.
Brandt onderweg
Controlelamp % licht op en er klinkt
een geluidssignaal wanneer het roet‐
filter vol is. Start het reinigingsproces
zo spoedig mogelijk.
Knippert onderweg
Controlelamp % knippert wanneer
het maximale vulniveau van het filter
wordt bereikt. Start het reinigingspro‐
ces onmiddellijk om schade aan de
89