De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft.
Een Autostop wordt aangegeven
door de naald op de AUTOSTOP-
positie in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de
verwarming, de stuurbekrachtiging
en de remprestaties onveranderd.
Afhankelijk van het koelvermogen
kan de airconditioning het Stop/Start-
systeem wel of niet hinderen.
Voorzichtig
Tijdens een Autostop kan de
stuurbekrachtiging verminderd
werken.
Voorwaarden voor een Autostop
Het Stop/Start-systeem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan.
● het Stop/Start-systeem is niet
handmatig uitgeschakeld
● de motorkap is volledig gesloten
● het bestuurdersportier is geslo‐
ten of de veiligheidsgordel van de
bestuurder is vastgemaakt
● de accu is voldoende opgeladen
en in goede staat
● de motor is opgewarmd
● de koelvloeistoftemperatuur is
niet te hoog of te laag
● de temperatuur van de uitlaat‐
gassen is niet te hoog, bv. na het
rijden met hoge motorbelasting
● de omgevingstemperatuur is niet
te laag
Rijden en bediening
● de ontdooifunctie is niet geacti‐
veerd
● de klimaatregeling verhindert
geen motorstop
● het remvacuüm is voldoende
● de zelfreinigende functie van het
roetfilter is niet actief
● de auto is verreden sinds de laat‐
ste Autostop
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het airco‐
systeem kunnen een Autostop
verhinderen. Zie het hoofdstuk
"Klimaatregeling" voor meer details
3 118.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan
mogelijk geen Autostop plaatsvinden.
Nieuwe auto inrijden 3 126.
Ontlaadbeveiliging accu
Om het betrouwbaar opnieuw starten
van de motor te garanderen, zijn er
verschillende ontlaadbeveiligingen
van de accu ingevoerd als onderdeel
van het stop-startsysteem.
129