x : uit
1 : minimumsnelheid
4 : maximumsnelheid
Ontwasemen en ontdooien
● Luchtverdelingsschakelaar op
l of J zetten
● Draaiknop voor temperatuur in
hoogste stand zetten
● Ventilator op hoogste stand
zetten
● Middelste ventilatieopeningen
sluiten
● Zijdelingse luchtroosters openen
en op de zijruiten richten
Achterruitverwarming Ü 3 32.
Airconditioning
Naast het verwarmings- en ventilatie‐
systeem kunnen de volgende functies
via het airconditioningssysteem
worden geregeld:
: koeling
n
4 : luchtrecirculatie
: ontwasemen en ontdooien
Ü
Verwarmde stoelen ß 3 40.
Koeling n
Druk op n om naar koeling om te
schakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets
brandt. Koeling werkt alleen bij een
draaiende motor en ingeschakelde
aanjager van de klimaatregeling.
Druk opnieuw op n om koeling uit te
schakelen.
De airconditioning koelt en ontvoch‐
tigt (droogt) de lucht vanaf een buiten‐
temperatuur die iets boven het vries‐
punt ligt. Er kan zich dan condens
vormen en onder de auto op de grond
druppelen.
Klimaatregeling
Als geen koeling of droging gewenst
is, ter besparing van brandstof de
koeling uitschakelen.
Geactiveerde koeling kan een Auto‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem
3 128.
Luchtrecirculatiesysteem 4
Luchtrecirculatiemodus met 4
inschakelen. De activering wordt
aangeduid doordat de led in de toets
brandt.
Recirculatiemodus uitschakelen door
weer op 4 te drukken.
9 Waarschuwing
Als het luchtrecirculatiesysteem is
ingeschakeld, vermindert de lucht‐
verversing. Bij het gebruik zonder
koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.
117