132
Rijden en bediening
Wanneer het filter gereinigd moet
worden, maar de recente rijomstan‐
digheden geen automatische reini‐
ging toelieten, knippert controlelamp
% 3 89.
% licht op en er klinkt een geluidssig‐
naal wanneer het roetfilter vol is. Start
het reinigingsproces zo spoedig
mogelijk.
% knippert wanneer het maximale
vulniveau van het filter is bereikt. Start
het reinigingsproces onmiddellijk om
schade aan de motor te voorkomen.
Er klinkt om de 3 minuten een geluids‐
signaal totdat het systeem gereinigd
is.
Reinigingsproces
Blijf rijden om het reinigingsproces te
activeren en houd het motortoerental
boven 2000 1/min. Indien nodig
terugschakelen. De reiniging van het
dieselpartikelfilter wordt dan gestart.
Als daarbij controlelampje Z bij een
draaiende motor op de instrumenten‐
groep brandt, kan dit op een storing in
het roetfilter duiden 3 86. Reinigen is
niet mogelijk, roep onmiddellijk de
hulp van een werkplaats in.
Voorzichtig
Wordt het reinigingsproces onder‐
broken, dan bestaat het risico dat
er zware motorschade ontstaat.
De reiniging verloopt het snelst bij
hoge motortoeren en een zware
belasting.
Schakel de motor niet uit totdat het
reinigingsproces voltooid is. Dit blijkt
uit het doven van controlelampje %.
Katalysator
De katalysator vermindert de
hoeveelheid schadelijke stoffen in de
uitlaatgassen.
Voorzichtig
Het gebruik van andere brandstof‐
kwaliteiten dan de genoemde
3 212 kan aanleiding geven tot
schade aan de katalysator en
elektronische onderdelen.
Onverbrande brandstof kan leiden
tot oververhitting van en schade
aan de katalysator. Daarom de
startmotor niet onnodig lang laten
draaien, de tank niet leegrijden en
de motor niet door duwen of
slepen proberen te starten.
Bij overslag, een onregelmatige
motorloop, beperkingen van het
motorvermogen of andere ongewone
storingen, de oorzaak van de storing
meteen door een werkplaats laten
verhelpen. In noodgevallen kan er
korte tijd met matige snelheid en laag
motortoerental verder worden gere‐
den.
Storingsindicatielamp 3 86.