Controleer of de banden (inclusief de
reserveband) de juiste bandenspan‐
ning hebben 3 217 en geschikt zijn
voor de aanwezige rijomstandighe‐
den. Om het systeem optimaal te
laten werken, mogen de banden
rondom geen verschil in slijtage
vertonen.
Als controlelampje B onderweg op de
instrumentengroep oplicht, wordt de
all-wheel drive tijdelijk gedeactiveerd.
Als B voortdurend knippert, is er een
storing in het systeem; de hulp van
een werkplaats inroepen.
Controlelampje all-wheel drive B
3 88.
On-road rijden
Door de extra trekkracht van auto's
met all-wheel drive levert bij een lastig
wegdek, met name bij hevige
sneeuwval en ijzel, meer grip op de
weg op. Auto's met all-wheel drive zijn
echter niet "slipvast" en de remweg
blijft even lang.
Bij auto's met all-wheel drive ligt het
zwaartepunt hoger dan bij conventio‐
nele auto's. Bochten altijd met de
juiste snelheid naderen. Bochten niet
zo snel nemen als bij een conventio‐
nele auto's. Krachtige zijwinden
kunnen het normaal besturen van de
auto beïnvloeden. Langzamer rijden
in geval van krachtige zijwind.
Off-road rijden
● Uitstekende voorwerpen (zoals
rotsen en boomstronken) vermij‐
den. Ze kunnen het onderstel en
de banden van uw voertuig
beschadigen.
● De remmen na gebruik in modder
testen om overtollige modder van
de remoppervlakken te verwijde‐
ren.
● Stuurwiel bij het rijden over ruw
terrein goed vasthouden.
Terreinomstandigheden kunnen
leiden tot snelle en onverwachte
bewegingen van het stuurwiel.
Bodemvrijheid, hellingshoek, nade‐
rings- en vertrekhoek alsmede waad‐
diepte moeten in acht genomen
worden, vooral op heuvelachtig
terrein en bij waden, om te voorko‐
men dat het voertuig blijft steken en
mogelijk beschadigd wordt.
Afmetingen auto 3 214.
Rijden en bediening
Auto trekken 3 201.
Door water rijden
De maximale waaddiepte niet over‐
schrijden 3 214.
Het waterpeil controleren. Kies de
laagste ingangs- en vertrekhoeken
alvorens erin te rijden. Een constant
motortoerental aanhouden om te
voorkomen dat water het uitlaatsys‐
teem binnendringt. Niet sneller rijden
dan 5 km/u om opspattend water te
vermijden.
Waar mogelijk, met de stroom mee
rijden, niet ertegenin. Als u toch tegen
de stroom in moet rijden, proberen er
in een hoek in te rijden. Op die manier
kan de hoek van het voertuig die het
eerst met het water in contact komt,
het water van de motorruimte weglei‐
den. Opspattend water vermijden -
als het ontstekingssysteem nat wordt,
kan de motor afslaan.
Voorkomen dat water het luchtinlaat‐
systeem binnendringt 3 123. Als er
water het luchtinlaatsysteem binnen‐
dringt, kan dit leiden tot het vastlopen
van de motor met ernstige schade tot
gevolg.
143