108
Verlichting
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
het dimlicht/grootlicht en de zijmarke‐
ringslichten.
Automatische verlichting
Bij het inschakelen van de automati‐
sche verlichting als de motor draait,
gaat het dimlicht afhankelijk van het
omgevingslicht branden.
Om veiligheidsredenen moet de licht‐
schakelaar altijd in stand AUTO blij‐
ven.
Voor een goede werking van de auto‐
matische verlichting, de lichtsensor
boven op het instrumentenbord niet
bedekken.
Rijden in het buitenland 3 109.
Door de ruitenwisser
geactiveerde verlichting
Wanneer de lichtschakelaar in de
AUTO-stand staat en de ruitenwis‐
sers 8 slagen of meer maken, licht de
rijverlichting automatisch op.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Weer aan de hendel trekken om het
dimlicht in te schakelen.
Controlelamp C 3 92.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte ?