fig. 52
KNOPPEN OP HET
DASHBOARD fig. 52
Mistlampen voor
(waar voorzien)
Druk, om de mistlampen bij brandende
buitenverlichting in te schakelen, op knop
A. Op het instrumentenpaneel gaat het
lampje 5 branden. Het dooft als op-
nieuw op de knop wordt gedrukt of als
de buitenverlichting wordt uitgeschakeld.
Mistachterlicht
Druk op knop B. De mistachterlichten
werken alleen als het dimlicht is inge-
schakeld. Op het instrumentenpaneel
gaat het controlelampje 4 branden. Het
gaat uit als opnieuw op de knop wordt
gedrukt, als het dimlicht of de mist-
lampen worden uitgeschakeld of als de
motor wordt uitgeschakeld.
72
Parkeerverlichting
Dit gaat branden, als het instrumenten-
paneel is uitgeschakeld, als op knop C
wordt gedrukt. Als de knop wordt inge-
drukt, klinkt een geluidssignaal en gaat
op het instrumentenpaneel het lampje
3 branden.
De lichten schakelen uit als u de knop
A0E0061m
nogmaals indrukt.
Als bij brandende parkeerverlichting de
linker hendel van de buitenverlichting
omhoog of omlaag wordt bewogen, kan
de zijde (links of rechts) worden geko-
zen waar de verlichting moet blijven
branden. In dit geval dooft het contro-
lelampje 3 op het instrumentenpa-
neel.
Als de linker hendel in de middelste
stand staat, gaan de vier lampen van de
parkeerverlichting en de kentekenver-
lichting branden.
fig. 53
Waarschuwingsknipperlichten
Deze gaan branden als knop A-fig. 53
wordt ingedrukt.
Als de verlichting brandt, wordt de knop
knipperend verlicht en knipperen tege-
lijkertijd de lampjes Î en ¥ op het in-
strumentenpaneel.
Druk nogmaals op knop A om uit te
schakelen.
OPGELET
Het gebruik van de
waarschuwingsknip-
perlichten is afhankelijk van de
w e g e n v e r k e e r s w e t v a n h e t
land d waarin u rijdt. Houdt u
aan de voorschriften.
A0E0100m