76 Bedieningspanelen
Overzicht
De volgende tabel geeft een overzicht van de toetsfuncties en displays op het basis-
bedieningspaneel.
Nr. Gebruik
1
LCD display – Onderverdeeld in vijf zones:
a. Links-boven – bedieningslocatie:
LOC: besturing van de omvormer is lokaal, dat
wil zeggen via het bedieningspaneel
REM: besturing van de omvormer is op afstand,
zoals de I/O of veldbus.
b. Rechts-boven – Eenheid van getoonde waarde.
c. Midden – Variabel; toont doorgaans parameter-
en signaalwaarden, menu's of lijsten. Toont ook
fout- en alarm-codes.
d. Links-onder en -midden – Bedrijfsmodus paneel:
OUTPUT: Uitgang-modus
PAR: Parameter-modus
MENU: Hoofdmenu.
: Fout modus.
FOUT
e. Rechtsonder – Indicatoren:
FWD FWD (vooruit) / REV (achteruit): draairichting van de motor
Langzaam knipperend: gestopt
Snel knipperend: in bedrijf, niet bij het setpoint
Continu aan: in bedrijf, bij setpoint
: Getoonde waarde kan worden gewijzigd (in Parameter- en Referentie-modus).
SET
2
RESET/EXIT – Keert terug naar de hogere menulaag zonder de gewijzigde waarden op
te slaan. Reset fouten in de Uitgang- en Fout-modus.
3
MENU/ENTER – Gaat naar diepere menulaag. In de Parameter-modus wordt de
getoonde waarde opgeslagen als de nieuwe instelling.
4
Omhoog –
• Schuift door een menu of lijst omhoog.
• Verhoogt een waarde als een parameter is geselecteerd.
• Verhoogt de referentiewaarde in de Referentie-modus.
• Het ingedrukt houden van de toets doet de waarde sneller veranderen.
5
Omlaag –
• Schuift door een menu of lijst omlaag.
• Verlaagt een waarde als een parameter is geselecteerd.
• Verlaagt de referentiewaarde in de Referentie-modus.
• Het ingedrukt houden van de toets doet de waarde sneller veranderen.
6
LOC/REM – wisselt tussen lokale en externe besturing van de omvormer.
7
DIR – Wijzigt de draairichting van de motor.
8
STOP – Stopt de omvormer in lokale besturingsmodus.
9
START – Start de omvormer in lokale besturingsmodus.
1a
LOC
11
1c
.
1d
OUTPUT
FWD
2
4
5
6
8
1b
A
1e
3
7
9