Om het achterdifferentieel te blokkeren:
1) Stop de auto onmiddellijk.
2) Zet de 4WD-modusschakelaar in de 4LO-stand.
Voor aanwijzingen over de bediening van de
4WD-modusschakelaar,
raadpleeg
laandrijving (4WD) (indien aanwezig)" eerder in
dit hoofdstuk.
3) Zet de schakelaar voor de blokkering van het dif-
ferentieel op ON.
Het controlelampje voor de differentieelblokke-
ring
zal gaan branden op het dashboard
en dat blijven branden zolang as het differen-
tieel helemaal geblokkeerd is.
Druk na het gebruiken van de blokkering van het
achterdifferentieel, of wanneer u weer normaal gaat
rijden, op de schakelaar voor blokkering van het dif-
ferentieel om deze in de OFF-stand te zetten. Het
controlelampje voor de blokkering van het differen-
tieel zal doven nadat de het blokkeersysteem vrij-
gegeven is.
OPMERKING
•
De blokkering van het achterdifferentieel
werkt alleen terwijl de motor draait.
•
De blokkering van het achterdifferentieel
werkt niet in de 4H-stand als de schakelaar
voor de differentieelblokkering op "ON" staat.
(Het controlelampje van de differentieelblok-
kering zal knipperen.)
5-28
Starten en rijden
WAARSCHUWING
•
Gebruik de blokkering van het achterdifferen-
tieel alleen in noodgevallen wanneer het zelfs
niet mogelijk is de vastgeraakte auto met be-
"Vierwie-
hulp van de 4LO-stand.
•
Wanneer de blokkering van het differentieel
actief is, wordt keren met de auto moeilijker
en, zeker bij hoge snelheden, gevaarlijk.
•
Wanneer de differentieelblokkering aan staat
zullen het ABS-waarschuwingslampje (anti-
blokkeerremsysteem) en het controlelampje
voor de elektronische stabiliteitsregeling
(ESP) gaan branden. Dit geeft aan dat de anti-
blokkering misschien niet goed werkt.
•
Gebruik de blokkering van het differentieel
niet wanneer de auto een bocht maakt of er
één wiel ronddraait. Anders kunnen de aan-
drijfonderdelen beschadigd worden.
•
Vermijd snel starten wanneer de differentieel-
blokkering actief is. Anders kunnen de aan-
drijfonderdelen beschadigd worden.
Neem de bovenstaande voorzorgsmaatregelen
in acht. Anders kan dit leiden tot verlies van stuur-
kracht.
ELECTRONIC STABILITY PRO-
GRAMME (ESP) (indien
aanwezig)
WAARSCHUWING
•
Het ESP-systeem is bedoeld om de bestuur-
der te helpen de rijstabiliteit te behouden,
maar het voorkomt geen ongelukken als ge-
volg van plotselinge stuurmanoeuvres bij
hoge snelheden of een onzorgvuldige of ge-
vaarlijke rijstijl. Matig uw snelheid, rijd voor-
zichtig en let vooral op wanneer u rijdt en
bochten neemt op glad wegdek.
•
Breng geen wijzigingen aan in de wielophan-
ging van de auto. Als onderdelen van de wie-
lophanging, zoals schokdempers, veerpoten,
veren, stabilisatorstangen, moffen en wielen
niet door RENAULT zijn aanbevolen voor uw
voertuig of extreem versleten zijn, werkt het
ESP-systeem mogelijk niet goed. Dit kan een
negatief effect hebben op het besturen van
het voertuig, en het ESP-waarschuwings-
lampje
kan wellicht gaan branden.
•
Als onderdelen van het remsysteem, zoals
remblokken, remschijven en remblokhouders
niet door RENAULT zijn aanbevolen of extreem
versleten zijn, werkt het ESP-systeem moge-
lijk niet goed, en kan het ESP-waarschuwings-
lampje
wellicht gaan branden.
•
Als onderdelen gerelateerd aan de motorre-
geling niet door RENAULT zijn aanbevolen of
extreem versleten zijn, kan het ESP-waar-
schuwingslampje
wellicht gaan branden.
•
Wanneer u op extreme hellingen rijdt, zoals
steile bochten, werkt het ESP-systeem wel-
licht niet correct en kan het ESP-waarschu-
wingslampje
gaan branden. Ga niet rijden
op dit soort wegen.